ECLI:NL:RBMNE:2022:320

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
521049
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen op verzoek van ouders tegen de wens van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 januari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)]. De ouders van de minderjarigen hebben verzocht om verdere verlenging van de ondertoezichtstelling, ondanks dat de gecertificeerde instelling (GI) geen toegevoegde waarde meer zag in deze verlenging. De minderjarigen zijn sinds 21 december 2018 onder toezicht gesteld, en de kinderrechter heeft eerder al beschikkingen gegeven over de ondertoezichtstelling. De ouders hebben aangegeven dat de situatie van de kinderen zorgwekkend is en dat er nog veel open eindjes zijn in de hulpverlening. De GI heeft in haar brieven aangegeven dat de zorgen over de kinderen niet zijn verminderd en dat de hulpverlening in de afgelopen jaren niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. De kinderrechter heeft de ouders en de GI gehoord tijdens een mondelinge behandeling en heeft geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 21 juni 2022, zodat er voldoende tijd is voor de Raad voor de Kinderbescherming om de situatie te toetsen en te beoordelen of de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd of voortgezet. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI van belang blijft voor de begeleiding van de kinderen en de ouders in deze moeilijke situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/521049 / JE RK 21-776
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling
in de zaak van

De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

locatie [locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1 (voornaam)] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende(n) aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft in deze zaak eerdere beschikkingen gegeven op 17 juni 2021 en 17 december 2021. Voor het procesverloop tot 17 december 2021 verwijst de kinderrechter naar deze beschikkingen.
Op 12 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de minderjarige [minderjarige 1 (voornaam)] , die apart is gehoord,
- de vader;
- de moeder;
- mevrouw [A] namens de GI.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn er afspraken gemaakt over het nog na te sturen evaluatie van het plan van aanpak door de GI en de mogelijkheid van de ouders om daarop te reageren. Daarna zou de kinderrechter haar uitspraak doen.
Vervolgens heeft de kinderrechter ontvangen:
- de brief met bijlagen van de GI van 14 januari 2022, ontvangen door de griffie op 14 januari 2022;
- de brief met bijlage van de GI van 17 januari 2022, ontvangen door de griffie op
17 januari 2022.
De kinderrechter heeft op 20 januari 2022 uitspraak gedaan over het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De griffier heeft het dictum van de beslissing aan de ouders en de GI gemaild.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zijn op 21 december 2018 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 17 juni 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] met zes maanden verlengd, tot 21 december 2021, en de beslissing over de resterende zes maanden van het verzoek aangehouden.
De GI heeft in haar brief van 21 november 2021 laten weten dat zij het aangehouden deel van het verzoek intrekt. Omdat bleek dat de ouders zich niet in deze beslissing kunnen vinden, heeft de kinderrechter besloten om een mondelinge behandeling te plannen.
Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] met een maand verlengd, tot 21 januari 2022, omdat het vanwege de volle zittingsagenda van de rechtbank niet lukte een zitting te plannen voor afloop van de termijn. De kinderrechter heeft daarbij de beslissing over de resterende vijf maanden van het verzoek aangehouden.

Het verzoek

De GI heeft in haar brief van 21 november 2021 en tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij geen toegevoegde waarde ziet in verdere verlenging van de ondertoezichtstelling. Het is in de afgelopen drie jaar niet gelukt om de zorgen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te verminderen en om een structurele en duurzame verbetering te weeg te brengen. De ingezette hulpverlening voor de ouders heeft geen resultaat gehad en er is in de afgelopen drie jaar een patroon gecreëerd waarbij de betrokken jeugdzorgwerker als bemiddelaar functioneert. Dat is niet de taak van de GI.
De GI heeft in haar brief van 14 januari 2022 aangegeven dat hoewel zij in eerste instantie het aangehouden deel van het verzoek introk, zij nu verzoekt om de ondertoezichtstelling verder te verlengen voor de duur van één maand, dus tot 21 februari 2022. De GI is er naar aanleiding van de mondelinge behandeling achter gekomen dat zij de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) niet heeft verzocht om haar besluit te toetsen. De GI verwacht dat de Raad dit binnen nu en één maand alsnog kan doen.

Het standpunt van de belanghebbende(n)

De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling absoluut nog niet beëindigd kan worden. Volgens de moeder gaat het slechter met [minderjarige 1 (voornaam)] dan ooit. Zij vindt het gelet op wat er speelt rondom de gezondheid van [minderjarige 1 (voornaam)] niet verantwoord om af te schalen naar hulpverlening in het vrijwillige kader via het Wijkteam. Daarnaast zijn er volgens de moeder nog teveel open eindjes. Een voorbeeld daarvan is dat de specialistische hulpverlening in de GGZ voor [minderjarige 1 (voornaam)] nog niet is gestart. De gezinsvoogd had eerder aan [minderjarige 1 (voornaam)] toegezegd om met haar mee te gaan naar het intakegesprek.
De vader sluit zich grotendeels aan bij wat de moeder zegt. De ondertoezichtstelling heeft voor hem persoonlijk niet zoveel meerwaarde meer, maar voor de kinderen, in het bijzonder voor [minderjarige 1 (voornaam)] , wel. De vader vindt het daarom nog te vroeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

De beoordeling

Het verzoek
Op grond van artikel 1:260, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling doen als de GI daar niet toe overgaat.
Nu de GI heeft aangegeven geen toegevoegde waarde meer te zien in verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en alleen verlenging voor de duur van een maand te vragen zodat de Raad deze beslissing kan toetsen, concludeert de kinderrechter dat de GI na verloop van die maand haar verzoek tot verdere verlenging van de ondertoezichtstelling op dit moment niet handhaaft.
De kinderrechter vat het standpunt van de ouders op als een verzoek ex artikel 1:260, tweede lid BW om de ondertoezichtstelling ook na 21 februari 2022 verder te verlengen tot 21 juni 2022.
De beslissing en toelichting
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling verder verlengen conform het verzoek van de GI en aansluitend op grond van het verzoek van de ouders ter zitting.
De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.
De kinderrechter merkt allereerst op dat zij met de GI concludeert dat het de afgelopen drie jaar van de ondertoezichtstelling niet is gelukt om de zorgen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te verminderen en een structurele en duurzame verbetering van de situatie te weeg te brengen. Het is de ouders, ondanks de inzet van veel vormen van hulpverlening, niet gelukt om hun onderlinge communicatie en samenwerking te verbeteren in het belang van de kinderen. Dat vindt de kinderrechter een verdrietige conclusie.
Volgens de GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling geen meerwaarde nu er volgens de GI niets nieuws kan worden ingezet om de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren. Hoewel de GI de zorgen omtrent [minderjarige 1 (voornaam)] onderkent, vindt de GI dit ook geen reden om de ondertoezichtstelling te verlengen. De behandeling die [minderjarige 1 (voornaam)] nodig heeft, kan de GI niet bieden en kan [minderjarige 1 (voornaam)] gelet op haar leeftijd zelf aanvragen volgens de GI.
De kinderrechter begrijpt het standpunt van de GI zo dat er nog wel steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, maar dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde meer heeft en dat de benodigde begeleiding van de ouders en de kinderen kan plaatsvinden door het lokale wijkteam, kennelijk in het vrijwillig kader. De GI wil niet langer (slechts) als bemiddelaar fungeren.
Anders dan de GI vindt de kinderrechter dat nog steeds wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW.
De GI heeft duidelijk aangegeven dat de zorgen op basis waarvan [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] destijds onder toezicht zijn gesteld, nog onverminderd aanwezig zijn. Deze zorgen zijn in de afgelopen jaren zelfs erger geworden, zo schrijft de GI. De kinderen bevestigen dit ook.
Beide kinderen benoemen dat de verstandhouding tussen de ouders de afgelopen tijd verder is verslechterd en dat zij daar last van hebben. [minderjarige 2 (voornaam)] heeft daarom ook gezegd dat hij vindt dat de ondertoezichtstelling nog wat langer moet duren, hoewel hij ook niet weet wat de GI precies moet doen om de situatie anders te maken. [minderjarige 1 (voornaam)] geeft aan dat zij de overwegingen van de GI wel begrijpt, maar dat zij het verdrietig vindt dat er kennelijk niks is wat haar ouders kan helpen om ooit op een normale manier met elkaar te gaan communiceren.
[minderjarige 1 (voornaam)] vindt het een geruststellende gedachte dat er iemand is aan wie zij niet weer opnieuw haar verhaal hoeft te doen en die beslissingen neemt als haar ouders weer ruzie hebben.
De internaliserende problematiek van [minderjarige 1 (voornaam)] is de afgelopen maanden zodanig verergerd dat zij (opnieuw) behandeling nodig heeft. Inmiddels is zij door de huisarts bij de juiste GGZ-instelling aangemeld. Helaas geldt daar een wachttijd van drie maanden. In de tussentijd is er geen hulp voor haar geregeld.
Verder staan de ouders nog steeds lijnrecht tegenover elkaar als het gaat over hoe om te gaan met de problematiek van [minderjarige 2 (voornaam)] (disharmonisch intelligentieprofiel, ADHD en ASS).
Op grond van het voorgaande concludeert de kinderrechter dat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen en ook dat die niet kan worden weggenomen met hulpverlening in het vrijwillige kader.
De kinderrechter vindt het nog te vroeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen dan wel slechts te verlengen met één maand, zoals de GI heeft gevraagd.
In die maand zou de Raad moeten toetsen of de ondertoezichtstelling verder moet doorlopen of dat deze beëindigd kan worden. De kinderrechter verwacht niet dat deze toetsing binnen nu en één maand kan worden gerealiseerd zonder dat dit een volledig ‘papieren’ toetsing wordt. Daarnaast ziet de kinderrechter wel de toegevoegde waarde van betrokkenheid van de GI bij het gezin de komende maanden.
Alleen al uit de brief van de GI van 14 januari 2022 wordt duidelijk dat er de afgelopen maanden veel is blijven liggen, waardoor de hulpverlening voor [minderjarige 2 (voornaam)] in de knel is gekomen. De school vond dat er een bepaalde vorm van hulpverlening voor [minderjarige 2 (voornaam)] moest komen. Daarvoor is vanuit school direct bij [organisatie 1] een aanvraag ingediend, terwijl nu blijkt dat dit inmiddels bij [organisatie 2] gedaan moet worden. De GI is in overleg met de school bezig om dit in goede banen te leiden zodat de financiering alsnog rond komt en de hulpverlening zo spoedig mogelijk kan starten. Kennelijk is dit de GI in de afgelopen maanden ontgaan.
Vorig jaar augustus is verder verzuimd de jaarlijkse verlenging van de beschikking voor de zorgboerderij voor [minderjarige 2 (voornaam)] aan te vragen. Dit is door de GI alsnog opgepakt. De moeder vindt het belangrijk dat dit wordt voortgezet. De vader vindt dat [minderjarige 2 (voornaam)] hier niets meer leert, terwijl hij liever naar scouting wil.
Tenslotte loopt er nog een procedure met een verzoek van de GI tot vastlegging van een zorgregeling, waarover de ouders het niet eens zijn. Daarin zal de kinderrechter uiterlijk op
9 februari 2022 uitspraak doen.
De GI meent dat al deze werkzaamheden door het lokale wijkteam overgenomen kunnen worden. Daarmee miskent de GI dat dit dan in het vrijwillig kader zou moeten gebeuren en dat het wijkteam, anders dan de GI, geen middelen heeft om de ouders in een dwangkader aan te spreken. Voor de kinderen heeft dit waarschijnlijk tot gevolg dat zij verder klem dreigen te komen zitten tussen de ouders.
Op dat vlak heeft de GI niet slechts de rol van bemiddelaar. Hoewel de GI geen nieuwe hulpverlening voor ouders zal inzetten, kan zij wel monitoren hoe het met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gaat en of de specialistische hulpverlening voor [minderjarige 1 (voornaam)] van de grond komt. De kinderrechter heeft begrepen dat er behoorlijke wachttijden zijn en vindt het van belang dat wanneer [minderjarige 1 (voornaam)] aan de beurt is, er een begeleider, bij voorkeur de huidige gezinsvoogd, mee gaat naar de intake. De gezinsvoogd heeft dit namelijk zo met [minderjarige 1 (voornaam)] besproken toen zij werd aangemeld bij de praktijk [organisatie 3] in [plaatsnaam] . Dat dit een verkeerde aanmelding was en [minderjarige 1 (voornaam)] nu is aangemeld bij [organisatie 4] maakt de situatie voor [minderjarige 1 (voornaam)] niet anders. Zij verwacht en vertrouwt er nog steeds op dat de gezinsvoogd met haar meegaat.
Wat de kinderrechter zorgelijk vindt is dat de ouders er pas ter zitting mee zijn geconfronteerd dat de gezinsvoogd inmiddels al enige tijd met andere werkzaamheden is belast en dat zij niet meer als gezinsvoogd voor het gezin functioneert. Het gezin valt nu onder de bureaudienst van de GI.
Daarnaast heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling gemerkt dat er bij de ouders nog veel onduidelijkheid en zorgen zijn over hoe het verder moet in het vrijwillige kader en dat zij ervaren dat er nog veel ‘open eindjes’ zijn. De kinderrechter vindt het van belang om de Raad voldoende gelegenheid te geven al deze aspecten van een eventuele beëindiging van de ondertoezichtstelling te beoordelen en te bezien welke andere hulpverlening eventueel nog ingezet kan worden om de situatie voor de kinderen en de ouders te verbeteren.
Mocht de Raad het toch met de GI eens zijn dat de ondersteuning van het gezin verder in een vrijwillig kader kan worden voortgezet, dan vindt de kinderrechter dat er eerst voldoende tijd en rust genomen moet worden om een warme overdracht naar het Wijkteam te realiseren waarin de ouders en de kinderen worden meegenomen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] tot 21 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Everaars-Katerberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H. Meerveld, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.
De uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.