ECLI:NL:RBMNE:2022:32

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
9304351 UC EXPL 21-4720
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verweer op grond van gebrekkige levering

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van twee onbetaalde facturen van de gedaagde, die handelt onder een handelsnaam. De eiseres heeft op 14 maart 2019 een opdracht gekregen voor de productie van magneetdozen en express verzenddozen, welke zijn geleverd aan de gedaagde. De gedaagde heeft echter de facturen van 23 maart 2019 en 7 juni 2019, ter waarde van respectievelijk € 634,04 en € 2.126,94, niet betaald. Na incasso heeft de gedaagde wel een bedrag van € 1.000,00 betaald, maar dit is niet voldoende om de openstaande vordering te dekken.

De gedaagde voert als verweer aan dat de geleverde dozen gebrekkig waren, waardoor hij niet bereid is de facturen volledig te betalen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de dozen gebrekkig waren. Er is geen ingebrekestelling verstuurd en de gedaagde heeft geen rechtsgevolg verbonden aan zijn verweer. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde gehouden is de facturen te betalen, inclusief contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van de eiseres wordt toegewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 12 januari 2022 door de kantonrechter V. van Dam in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9304351 UC EXPL 21-4720 CMR/51145
Vonnis van 12 januari 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.W. Siebrands,
tegen:
[gedaagde] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 juni 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties, via e-mail binnengekomen bij de rechtbank op 3 augustus 2021;
- de aanvullende producties van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 10 december 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming in grafische producten. [gedaagde] heeft op 14 maart 2019 aan [eiseres] een opdracht gegeven voor de productie van magneetdozen en express verzenddozen. De dozen zijn aan [gedaagde] geleverd.
2.2.
[eiseres] heeft twee facturen verstuurd aan [gedaagde] . De eerste factuur van 23 maart 2019 bedraagt € 634,04 voor 100 magneetdozen. De tweede factuur van 7 juni 2019 bedraagt € 2.126,94 voor 520 express verzenddozen. [gedaagde] heeft de facturen niet betaald.
2.3.
Nadat [eiseres] de vordering voor incasso uit handen heeft gegeven, heeft [gedaagde] twee betalingen gedaan, namelijk een betaling van € 200,00 en een betaling van € 800,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 2.583,92 te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over € 1.760,98 vanaf 23 juni 2021 tot de dag van betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een overeenkomst van opdracht ontstaan voor het produceren en leveren van magneetdozen en express verzenddozen. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit deze overeenkomst. Hij heeft namelijk twee facturen van in totaal een bedrag van € 2.760,98 onbetaald gelaten. De vordering van [eiseres] bedraagt in totaal € 2.583,92, omdat [gedaagde] na incasso overdracht nog een bedrag van in totaal € 1.000,00 heeft betaald en deze betaling eerst in mindering moet worden gebracht op de kosten en de rente.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. [gedaagde] voert aan dat de door [eiseres] geleverde dozen gebrekkig waren. De magneetdozen waren bedrukt met scheve logo’s en de express verzenddozen konden niet goed dicht. Zijn opdrachtgever heeft de dozen daarom niet kunnen gebruiken. [gedaagde] is dus niet bereid om de facturen volledig te betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is [gedaagde] gehouden de facturen van 23 maart 2019 en 7 juni 2019 te betalen?

4.1.
De vraag die beantwoordt moet worden is of [gedaagde] de facturen van [eiseres] volledig moet betalen. Tussen partijen is in geschil of de door [eiseres] geleverde dozen gebrekkig waren en wat voor gevolg dat zou hebben voor de betalingsverplichting van [gedaagde] .
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] dozen heeft geleverd aan [gedaagde] . Hier moet [gedaagde] in beginsel voor betalen. [gedaagde] stelt dat de dozen die [eiseres] heeft geleverd gebrekkig waren. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] daarmee een beroep doet op wanprestatie. Wanneer een partij stelt dat er sprake is van wanprestatie van de andere partij, zoals [gedaagde] doet, is vereist dat hier een rechtsgevolg aan wordt verbonden. Hierbij kan gedacht worden aan verrekening met schadevergoeding of ontbinding van de overeenkomst. [gedaagde] heeft geen beroep gedaan op een dergelijk rechtsgevolg. Het verweer van [gedaagde] kan er daarom niet toe leiden dat hij een deel van de facturen niet hoeft te betalen.
4.3.
Ook als [gedaagde] wel een rechtsgevolg aan zijn verweer had verbonden, zou dit er overigens niet toe leiden dat de facturen niet betaald hoeven te worden. Indien [gedaagde] immers heeft bedoeld om een beroep op verrekening of ontbinding te doen, dan moet in ieder geval vast komen te staan dat er sprake is van een tekortkoming door [eiseres] en dat er sprake is van verzuim.
4.4.
Wat betreft de tekortkoming heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de door [eiseres] geleverde dozen gebrekkig waren. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij meerdere keren om foto’s van de gebrekkige dozen heeft gevraagd, maar dat zij deze niet heeft ontvangen. [gedaagde] stelt dat hij een gebrekkige doos heeft opgestuurd naar [eiseres] , maar dit wordt door [eiseres] betwist en wordt door [gedaagde] niet verder onderbouwd. [gedaagde] had bijvoorbeeld een verzendbewijs kunnen overleggen, maar dat heeft hij niet gedaan. Doordat [eiseres] geen foto’s en geen doos van [gedaagde] heeft ontvangen, is het voor [eiseres] niet mogelijk geweest om te beoordelen of de dozen daadwerkelijk gebrekkig waren. Op de door [gedaagde] overgelegde foto is ook niet te zien of de dozen gebreken vertoonden. Dat de dozen gebrekkig waren, kan dus niet worden vastgesteld.
4.5.
Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling erkend geen ingebrekestelling gestuurd te hebben om [eiseres] de mogelijkheid te geven tot herstel van de vermeende gebreken aan de dozen. Het telefoongesprek dat hij met [eiseres] zou hebben gevoerd is geen ingebrekestelling. Op grond van artikel 6:82 van het Burgerlijk Wetboek moet in gebreke worden gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij (in dit geval) [eiseres] een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Omdat dit niet is gebeurd, is [eiseres] niet in verzuim.
4.6.
Gezien hetgeen hierboven is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van de twee facturen van 23 maart 2019 en 7 juni 2019 van in totaal € 2.760,98.
Contractuele rente
4.7.
[gedaagde] is in verzuim met betaling van de facturen. Daarom is [gedaagde] op grond van artikel 16 van de algemene voorwaarden van [eiseres] contractuele rente van 1% per maand verschuldigd. De kantonrechter stelt als niet betwist vast dat de contractuele rente tot 23 juni 2021 € 421,84 bedraagt. [eiseres] vordert vanaf 23 juni 2021 de contractuele rente van 1% per maand over een bedrag van € 1.760,98. Dit zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 401,10 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Betalingen door [gedaagde]
4.9.
[gedaagde] heeft na incasso overdracht in totaal een bedrag van € 1.000,00 betaald aan [eiseres] . Uit artikel 6:44 lid 1 BW volgt dat een betaling in de eerste plaats in mindering wordt gebracht op de kosten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten, vervolgens in mindering op de rente en ten slotte in mindering op de hoofdsom. Na de betaling door [gedaagde] blijft er dus nog een hoofdsom van € 2.583,92 over. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,42
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
436,00(2 punten x tarief € 218,00)
Totaal € 1.033,42

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.583,92 met de contractuele rente van 1% per maand over € 1.760,98 vanaf 23 juni 2021 tot de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.033,42, waarin begrepen € 436,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.