Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres, een individu woonachtig in [woonplaats], een beroep had ingesteld tegen de Belastingdienst Toeslagen/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. Eiseres had verzocht om herbeoordeling van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst had niet tijdig beslist op dit verzoek. Eiseres had haar verzoek tot herbeoordeling op 6 april 2021 ingediend, en de Belastingdienst had de beslistermijn, die normaal gesproken zes maanden bedraagt, verlengd tot 6 april 2022. Echter, op 2 april 2022 had eiseres de Belastingdienst in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
De rechtbank overwoog dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een ingebrekestelling pas kan worden ingediend als de beslistermijn is verstreken. Aangezien de ingebrekestelling door de Belastingdienst op 6 april 2022 werd ontvangen, terwijl de beslistermijn nog liep, werd het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank merkte op dat de Belastingdienst in zijn verweerschrift had aangegeven te streven naar een beslissing binnen 13 weken na de uitspraak, en dat eiseres het recht had om opnieuw in gebreke te stellen.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier K.S. Smits.