In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de WIA-uitkering van een werknemer. Het UWV had op 15 september 2020 de uitkering van de werknemer voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een bezwaarprocedure heeft het UWV op 22 maart 2021 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en de werknemer een IVA-uitkering toegekend, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft dit beroep op 14 december 2021 ingetrokken nadat het UWV een nieuw besluit had genomen, waarin de ingangsdatum van de IVA-uitkering werd gewijzigd naar 11 oktober 2019. Verzoekster heeft om vergoeding van haar proceskosten gevraagd, waarop het UWV heeft aangegeven geen verweer te voeren en de proceskostenveroordeling te zullen accepteren.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van haar proceskosten, omdat het UWV geheel tegemoet is gekomen aan haar beroepsgronden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- en heeft bepaald dat het UWV dit bedrag aan verzoekster moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- moet vergoeden, zoals al was aangegeven in het gewijzigde besluit van 14 december 2021. De uitspraak is gedaan door rechter mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips, en is openbaar gemaakt op 27 januari 2022.