ECLI:NL:RBMNE:2022:316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2048
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de WIA-uitkering van een werknemer. Het UWV had op 15 september 2020 de uitkering van de werknemer voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een bezwaarprocedure heeft het UWV op 22 maart 2021 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en de werknemer een IVA-uitkering toegekend, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft dit beroep op 14 december 2021 ingetrokken nadat het UWV een nieuw besluit had genomen, waarin de ingangsdatum van de IVA-uitkering werd gewijzigd naar 11 oktober 2019. Verzoekster heeft om vergoeding van haar proceskosten gevraagd, waarop het UWV heeft aangegeven geen verweer te voeren en de proceskostenveroordeling te zullen accepteren.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van haar proceskosten, omdat het UWV geheel tegemoet is gekomen aan haar beroepsgronden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- en heeft bepaald dat het UWV dit bedrag aan verzoekster moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- moet vergoeden, zoals al was aangegeven in het gewijzigde besluit van 14 december 2021. De uitspraak is gedaan door rechter mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips, en is openbaar gemaakt op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 september 2020 waarbij verweerder de uitkering van werknemer [naam] (de werknemer) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 9 januari 2020 ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij aan de werknemer met ingang van 9 januari 2021 een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend omdat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 14 december 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij het besluit van 22 maart 2021 heeft gewijzigd in die zin dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering is vastgesteld op 11 oktober 2019. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten. Verweerder heeft op 18 januari 2022 gereageerd op dit verzoek. Daarin heeft verweerder medegedeeld geen verweer te zullen voeren ten aanzien van het verzoek en de proceskostenveroordeling tegemoet te zien.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 14 december 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten in beroep vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- aan haar dient te vergoeden. Verweerder heeft in het gewijzigde besluit van 14 december 2021 al aangegeven dit te zullen doen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 27 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.