ECLI:NL:RBMNE:2022:3146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake NOW1-regeling door gebrek aan machtiging van VOF-partners

In deze zaak heeft eiseres, een vennootschap onder firma (VOF), op 23 juli 2021 een aanvraag ingediend voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW1-regeling. Deze aanvraag betreft de eerste aanvraagperiode van maart tot en met mei 2020. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 19 augustus 2021 besloten dat eiseres recht heeft op een definitieve tegemoetkoming van € 4.091,-, maar aangezien eiseres al een voorschot van € 6.078,- had ontvangen, moest zij € 1.987,- terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 oktober 2021.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 12 mei 2022, ondanks herhaalde pogingen van de rechtbank om contact op te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de juiste wijze was uitgenodigd. Het bleek dat de rechtbank alleen een machtiging van één van de VOF-partners had ontvangen, terwijl beide partners toestemming moesten geven voor het voeren van de beroepsprocedure, zoals vereist in hun VOF-contract.

De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging van de andere partner te overleggen, maar dit is niet tijdig gebeurd. Hoewel de rechtbank later een machtiging ontving, was dit te laat om het gebrek te herstellen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of beide partners akkoord waren met het instellen van het beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep niet inhoudelijk behandeld en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: C.J. Luza ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: I. Postma).

Inleiding

1.1.
Op 23 juli 2021 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW1-regeling. Het gaat om de eerste aanvraagperiode, maart tot en met mei 2020 voor het loonheffingennummer [nummer] .
1.2.
Met het besluit van 19 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiseres recht heeft op een definitieve tegemoetkoming van € 4.091,-. Aangezien eiseres een voorschot van € 6.078,- heeft ontvangen, dient hij € 1.987,- aan het Uwv terug te betalen.
1.3.
Met het besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op 12 mei 2022 plaatsgevonden door middel van een MS Teams-verbinding. Het Uwv is verschenen bij gemachtigde. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft eiseres tevergeefs zowel op het mobiele nummer als het vaste nummer herhaaldelijk proberen te bereiken. Er was geen mogelijkheid om de voicemail in te spreken. De rechtbank stelt vast dat eiseres op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting.

Overwegingen

2. Eiseres betreft een vennootschap onder firma (VOF) met twee partners. De rechtbank heeft alleen een machtiging van C.J. Luza ontvangen en niet ook van
[A] . Om het beroep inhoudelijk te kunnen behandelen is het noodzakelijk dat beide VOF-partners toestemming geven voor het voeren van de beroepsprocedure. Dat blijkt uit artikel 6, tweede lid, sub i, van hun VOF-contract.
3. Met de brief van 10 mei 2022 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de brief alsnog een machtiging van de andere VOF-partner over te leggen.
4. Vervolgens heeft de rechtbank op 14 juni 2022 telefonisch eiseres eraan herinnerd dat zij de machtiging van de andere VOF-partner niet heeft verstrekt en dat eiseres daaraan alsnog kan voldoen door de machtiging per ommegaande te overleggen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet alsnog per ommegaande aan deze eis heeft voldaan. Weliswaar heeft de rechtbank alsnog op 5 juli 2022 een machtiging van [A] ontvangen, maar dit is te laat. Dat de brief met de machtiging dateert van 11 juni 2022 doet daar niet aan af. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij de brief per ommegaande na de herinnering van de rechtbank op 14 juni 2022 heeft verstuurd. Dat betekent dat het gebrek niet is hersteld. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen of beide VOF-partners akkoord zijn met het instellen van het beroep.
5. Het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.