ECLI:NL:RBMNE:2022:3136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4835
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een bouwvergunning voor een bedrijfsruimte in het kader van de Wabo

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede. Eiser had in 1975 een bouwvergunning verkregen voor de bouw van een bedrijfswoning en een bedrijfsruimte. De bedrijfswoning is gebouwd, maar de bedrijfsruimte is nooit gerealiseerd. In 2003 is de bestemming van de grond gewijzigd van agrarisch naar woonbestemming, wat de bouwmogelijkheden voor de bedrijfsruimte heeft beperkt. In 2020 heeft eiser aangegeven alsnog de bedrijfsruimte te willen bouwen, maar het college heeft de bouwvergunning op 18 februari 2021 ingetrokken, omdat deze meer dan 26 weken niet was gebruikt. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 juli 2022 was eiser niet aanwezig, maar de rechtbank heeft de zaak toch behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bouwvergunning in te trekken, omdat de bedrijfsruimte meer dan 26 weken niet was gebruikt. Eiser voerde aan dat de vergunning wel degelijk gebruikt was, maar de rechtbank oordeelde dat de bedrijfsruimte een zelfstandige eenheid is en dat de vergunning voor dit deel kon worden ingetrokken. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij in 2021 met de bouw is gestart, wat door een toezichthouder werd bevestigd.

De rechtbank concludeerde dat het college de intrekking van de bouwvergunning redelijkerwijs heeft kunnen doorvoeren, gezien de gewijzigde planologische situatie en het lange tijdsverloop sinds de vergunning was verleend. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wabo en de bevoegdheid van het college om vergunningen in te trekken op basis van niet-gebruik.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. drs. A.W. van Ojen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede (het college), verweerder
(gemachtigde: S.O. Kamal).

Inleiding

1. Het college heeft aan eiser in 1975 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning en een bedrijfsruimte in [plaats] . De bedrijfswoning is toen gebouwd, maar de bedrijfsruimte niet.
2. Bij de herziening van het bestemmingsplan rond 2003 is de geldende agrarische bedrijfsbestemming bij de bedrijfswoning gewijzigd in een woonbestemming en dat is later zo gebleven. De woning heeft nog steeds een woonbestemming en de omliggende fruitboomgaard van eiser heeft een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden.
3. In 2020 heeft eiser aan de gemeente laten weten dat hij de bedrijfsruimte alsnog wil bouwen met de bouwvergunning uit 1975. Hij wil het gebouw gaan gebruiken voor de opslag ten behoeve van zijn fruitboomgaard: twee tractoren, een maaimachine, een hoogwerker, een bomenspuitapparaat, fruitkisten en andere benodigdheden.
4. Het college vond dat ongewenst. Met het besluit van 18 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het college daarom de bouwvergunning voor de bedrijfsruimte ingetrokken. Eiser was het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van
19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 juli 2022. De gemachtigde van het college was samen met [A] aanwezig. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De griffier heeft geprobeerd de gemachtigde van eiser telefonisch te bereiken maar dat is niet gelukt Zij heeft daarom zijn voicemail ingesproken. Wel kon de griffier eiser telefonisch bereiken, die desgevraagd aangaf niet van de zitting af te weten.
De rechtbank heeft vervolgens bekeken of de aangetekend verstuurde zittingsuitnodiging de gemachtigde van eiser goed heeft bereikt en dat bleek het geval te zijn. De rechtbank heeft toen beslist om de zitting door te laten gaan zonder dat eiser en zijn gemachtigde daarbij aanwezig waren.

Overwegingen

6. De bouwvergunning is in 1975 verleend op grond van de Woningwet zoals die toen gold, en geldt op grond van overgangsrecht nu als omgevingsvergunning voor bouwen in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). [1] Het college kan zo’n omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken als deze 26 weken lang niet is gebruikt. [2] Bij de beslissing om een vergunning op deze grondslag wel of niet in te trekken heeft het college beleidsruimte en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die worden gediend bij het behouden van de vergunning.
7. Aan de intrekking van de bouwvergunning voor de bedrijfsruimte heeft het college ten grondslag gelegd dat dit deel van de vergunning meer dan 26 weken niet gebruikt is, en dat het vanwege de al lang geleden gewijzigde planologische situatie onwenselijk is dat de bedrijfsruimte nu alsnog wordt gebouwd. Dat gebouw zou dan deels binnen de huidige woonbestemming vallen, maar ook deels binnen de agrarische bestemming die nu geen bouwmogelijkheden meer biedt.
8. Eiser voert aan dat het college niet bevoegd is om de bouwvergunning in te trekken, omdat niet wordt voldaan aan het 26-wekencriterium. Hij wijst erop dat de bouwvergunning wel degelijk gebruikt is, omdat na het verlenen ervan in 1975 de woning is gebouwd. Daarnaast is in 2021, nog voor de intrekking van de vergunning, met de bouw van de bedrijfsruimte gestart.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De bevoegdheid om een omgevingsvergunning gedeeltelijk in te trekken bestaat als een deel van de vergunning 26 weken lang niet is gebruikt. De bedrijfsruimte uit de vergunning is een zelfstandige eenheid ten opzichte van de woning en kan ook zelfstandig functioneren: de vergunning kan daarom worden ingetrokken voor zover die ziet op de bedrijfsruimte. De rechtbank oordeelt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2021 is gestart met de bouw. Een toezichthouder van de gemeente heeft op 16 februari 2021 geconstateerd dat er geen bouwactiviteiten plaatsvinden. Direct daarna is de vergunning ingetrokken. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat met de uitvoering van de bouw is gestart, maar hij heeft dat verder niet toegelicht. Tegenover het rapport van de toezichthouder is dat onvoldoende. De tussenconclusie is dat (ruimschoots) is voldaan aan de 26-wekeneis en dat het college dus bevoegd was om de bouwvergunning voor de bedrijfsruimte in te trekken.
10. Eiser voert vervolgens aan dat het college zijn belangen bij het behoud van de bouwvergunning voor de bedrijfsruimte heeft miskend en dat van de bevoegdheid om deze in te trekken daarom redelijkerwijs geen gebruik kon worden gemaakt. Hij wijst er hierbij op dat hij al in 1997 heeft laten weten dat hij de bedrijfsruimte nodig heeft en dat aan die intentie niets is gewijzigd. Bij de wijziging van het bestemmingsplan was het college op de hoogte van de vergunning uit 1975. Voor precedentwerking hoeft niet te worden gevreesd omdat deze situatie uniek is.
11. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het college wijst er terecht op dat de huidige woonbestemming niet toestaat dat eiser de beoogde bedrijfsruimte voor zijn fruitboomgaard gaat gebruiken. Uit zijn eigen opgave van dit gebruik en de omvang van de voertuigen en apparatuur blijkt dat dit bedrijfsmatig gebruik zal zijn en dat is binnen de woonbestemming niet toegestaan. Het college heeft deze wijzigingen in de planologische situatie mee mogen laten wegen bij de afweging om de vergunning in te trekken en heeft hieraan doorslaggevend gewicht mogen toekennen. Daartegenover staat eisers belang bij het behoud van de vergunning, maar vanwege het grote tijdsverloop sinds 1975 en het niet gebruiken van de vergunning sinds zo’n lange tijd heeft het college dat minder zwaar mogen laten meewegen. De conclusie is dat het college de bouwvergunning voor de bedrijfsruimte redelijkerwijs heeft mogen intrekken.
12. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is het overgangsrecht in artikel 1.2, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Wabo.
2.Op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo.