ECLI:NL:RBMNE:2022:3134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/538962 / HL ZA 22-125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in vrijwaringsincident met mogelijke hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een vrijwaringsincident dat is ontstaan in het kader van een civiele procedure. De eisers, aangeduid als [procesdeelnemer I] c.s., hebben in de hoofdzaak gevorderd dat de gedaagde partij, [procesdeelnemer III], wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 82.311,60 en tot terugbetaling van € 12.545,91. Deze vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat [procesdeelnemer III] tekort is geschoten in de nakoming van een overeenkomst die betrekking had op de begeleiding van de bouw van een woning en bijgebouw. De eisers stellen dat er fouten zijn gemaakt tijdens de uitvoering van de bouw, wat heeft geleid tot schade die aan [procesdeelnemer III] kan worden toegerekend.

In het vrijwaringsincident heeft [procesdeelnemer III] verzocht om mr. H.J.D. ter Waarbeek q.q. als curator in het faillissement van [onderneming] B.V. in vrijwaring op te roepen. Dit verzoek is gedaan op basis van een regresvordering die [procesdeelnemer III] heeft op [onderneming] in het geval hij aansprakelijk wordt gesteld in de hoofdzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot oproeping in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, mits de gedaagde partij voldoende onderbouwt dat de in vrijwaring op te roepen derde verplicht is de gevolgen van een veroordeling te dragen. De rechtbank oordeelt dat aan deze vereisten is voldaan, aangezien er mogelijk sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid tussen de partijen.

De rechtbank heeft de proceskosten in het incident gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is genomen op 10 augustus 2022, waarbij de rechtbank heeft toegestaan dat de curator in het faillissement door [procesdeelnemer III] wordt gedagvaard. De zaak zal op 21 september 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/538962 / HL ZA 22-125
Vonnis in incident van 10 augustus 2022
in de zaak van

1.[procesdeelnemer I] ,

2.
[procesdeelnemer II],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. F. Dijkslag te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [procesdeelnemer I] c.s. - in vrouwelijk enkelvoud - en [procesdeelnemer III] - in mannelijk enkelvoud - genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 19;
­ de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
­ de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

In de hoofdzaak

2.1.
[procesdeelnemer I] c.s. heeft in de hoofdzaak - samengevat - gevorderd [procesdeelnemer III] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 82.311,60 en tot terugbetaling van € 12.545,91 vanwege gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. [procesdeelnemer I] c.s. heeft architectenbureau [procesdeelnemer III] onder andere de opdracht gegeven om de bouw van een woning en een bijgebouw (hierna: de opstallen) te begeleiden. Hiertoe hebben partijen een overeenkomst gesloten. [procesdeelnemer I] c.s. stelt dat er fouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de bouw van de woning, waardoor [procesdeelnemer I] c.s. schade lijdt, en die aan [procesdeelnemer III] zijn toe te rekenen. Volgens [procesdeelnemer I] c.s. is [procesdeelnemer III] ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit de overeenkomst.
In het incident
2.2.
In het incident vordert [procesdeelnemer III] dat hem wordt toegestaan mr. H.J.D. ter Waarbeek q.q., gevestigd te ( [postcode] ) [vestigingsplaats 2] aan de [adres] , als curator in het faillissement van [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) in vrijwaring op te roepen. [procesdeelnemer I] c.s. refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
[procesdeelnemer III] heeft aan zijn vordering tot vrijwaring ten grondslag gelegd dat hij een regresvordering heeft op [onderneming] op grond van (mede) aansprakelijkheid ex artikelen 6:10 jo 6:102 BW, voor het geval in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat hij aansprakelijk is tegenover [procesdeelnemer I] c.s. Volgens [procesdeelnemer III] is tussen [procesdeelnemer I] c.s. en [onderneming] een aannemingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [onderneming] zorg zou dragen voor de bouw van de opstallen. De door [procesdeelnemer I] c.s. veronderstelde schade is volgens [procesdeelnemer III] veroorzaakt door [onderneming] , waardoor zij voor 100% voor de (gesteld) geleden schade van [procesdeelnemer I] c.s. moet opkomen.
2.4.
Bij de beoordeling van de vordering in het incident stelt de rechtbank voorop dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien de gedaagde partij in de hoofdzaak/eiser in het incident (de gewaarborgde) voldoende onderbouwt en concreet stelt dat de in vrijwaring op te roepen derde (de waarborg) krachtens zijn rechtsverhouding tot hem verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen. Het daadwerkelijk bestaan van de gestelde rechtsverhouding behoeft nog niet vast te staan. Dat zal in de vrijwaringszaak moeten worden onderzocht.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de vereisten voor een oproeping in vrijwaring in beginsel voldaan, nu uit de stelling van [procesdeelnemer III] voldoende naar voren komt dat van een rechtsverhouding als hiervoor bedoeld sprake kan zijn. Uit de stelling van [procesdeelnemer III] komt naar voren dat mogelijk sprake kan zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid tussen partijen. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen.
Proceskosten in het incident
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat toe dat mr. H.J.D. ter Waarbeek q.q., gevestigd te ( [postcode] ) [vestigingsplaats 2] aan de [adres] , als curator in het faillissement van [onderneming] B.V. door [procesdeelnemer III] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 21 september 2022,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 september 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.