ECLI:NL:RBMNE:2022:313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
C/16/530909 / KG ZA 21-648
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging van de kinderalimentatie in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.P. Scholte, een vordering ingediend tot wijziging van de kinderalimentatie die de man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Durdabak, aan haar moet betalen voor hun minderjarige kind. De vrouw vordert dat de man met ingang van de datum van het vonnis een bijdrage van € 126,- per maand zal betalen, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2022, waarbij de vrouw en haar advocaat fysiek aanwezig waren, terwijl de man en zijn advocaat digitaal deelnamen. De voorzieningenrechter heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de vordering over een voorlopige wijziging van de kinderalimentatie niet in kort geding kan worden behandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet kan wachten op een beslissing in een verzoekschriftprocedure. De man heeft de afgesproken kinderalimentatie betaald en de vrouw heeft geen spoedeisend belang aangetoond. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 2 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/16/530909 / KG ZA 21-648
Vonnis in kort geding van 2 februari 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.P. Scholte,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N. Durdabak.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 3 december 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de brief van 17 januari 2022 namens de vrouw met producties;
  • de pleitnota van de advocaat van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) vond plaats op 19 januari 2022. De vrouw, haar advocaat en de voorzieningenrechter waren fysiek op de rechtbank aanwezig. De man, zijn advocaat en de griffier waren digitaal (via MS Teams) aanwezig. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de vrouw zijn pleitnota voorgedragen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De voorgeschiedenis

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] . [minderjarige (voornaam)] woont bij de vrouw. Partijen hebben samen het gezag over hem.
2.2.
Partijen hebben op 17 juni 2019 een ouderschapsplan ondertekend. Wat betreft de kinderalimentatie hebben zij hierin onder meer afgesproken dat de man met ingang van 1 mei 2019 € 25,- per maand aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] .

3.Het vordering

3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis bepaalt dat de man met ingang van de datum van het in deze te wijzen vonnis voorlopig € 126,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] aan haar zal betalen, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bijdrage.
3.2.
De man vraagt de voorzieningenrechter de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, dan wel haar vordering af te wijzen. Daarnaast wil hij dat de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
De voorzieningenrechter zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en legt hierna uit hoe hij tot deze beslissing is gekomen.
4.2.
De vordering van de vrouw gaat over een (voorlopige) wijziging van de kinderalimentatie. Deze vordering is gebaseerd op boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en moet met een verzoekschrift worden ingeleid. Dat volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2003:AF8125). In zo’n verzoekschriftprocedure is het op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering mogelijk een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening in te dienen. Een dergelijk verzoek wordt op korte termijn op zitting behandeld. Een provisionele voorziening geldt voor de duur van de bodemprocedure.
Gelet hierop past de voorzieningenrechter, als restrechter, terughoudendheid om een vordering over een (voorlopige) wijziging van de kinderalimentatie te beoordelen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, als een beslissing over een provisioneel verzoek niet kan worden afgewacht, is een taak weggelegd voor de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter kan dan bij wijze van noodmaatregel één van partijen veroordelen een voorschot te voldoen op de nog vast te stellen alimentatie. Dit betreft een geldvordering in kort geding. Zo’n vordering is alleen toewijsbaar als – naast het bestaan van een voldoende spoedeisend belang – het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en een belangenafweging in het voordeel van de eiser uitvalt, waarbij het restitutierisico (dat is het risico dat een betaalde geldsom later niet kan worden terugbetaald) moet worden betrokken.
4.3.
Gebleken is dat de man de in het ouderschapsplan afgesproken kinderalimentatie aan de vrouw betaalt, en soms wat meer. De vrouw stelt dat de man volgens de wettelijke maatstaven meer kinderalimentatie moet betalen, en dat zij nu elke maand geld moet lenen van haar vader om de kosten van [minderjarige (voornaam)] te kunnen voldoen. In december 2021 heeft zij daarom een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank Noord-Holland. Zij heeft die rechtbank niet gevraagd een provisionele voorziening te treffen. De voorzieningenrechter vindt dat de vrouw niet (voldoende) heeft onderbouwd dat zij een beslissing op een provisioneel verzoek niet kan afwachten. Hij ziet daarom geen reden voor doorbreking van de hoofdregel dat een procedure als deze met een verzoekschrift moet worden ingeleid. Dit betekent dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Proceskosten
4.4.
De man vraagt de voorzieningenrechter de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Hij stelt dat hij haar er meerdere keren op gewezen heeft dat een kortgedingprocedure zich niet leent voor vaststelling/wijziging van kinderalimentatie, en dat een spoedeisend belang ontbreekt. Door de procedure toch te starten heeft hij onnodig kosten moeten maken.
4.5.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten tussen partijen compenseren. Dat betekent dat zij allebei hun eigen proceskosten moeten betalen. Dit is gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard. Anders dan de man ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De voorzieningenrechter vindt dat er geen sprake is van nodeloos procederen. Zoals hiervoor is gezegd, is het in uitzonderlijke gevallen mogelijk een dergelijke zaak in een kortgedingprocedure te behandelen. In deze zaak is de noodzaak hiertoe door de vrouw onvoldoende onderbouwd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.