ECLI:NL:RBMNE:2022:3129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
22/461
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van studiefinanciering aan migrerende EU-burger en de motivering van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een EU-burger, eiseres, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder, over de toekenning van studiefinanciering. Eiseres had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, die aanvankelijk was afgewezen omdat zij niet aan de nationaliteitseis zou voldoen. In een later bestreden besluit werd haar bezwaar gegrond verklaard en werd studiefinanciering toegekend voor een beperkte periode. Eiseres stelde echter dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, vooral met betrekking tot de afwijzing van de studiefinanciering voor de resterende maanden van 2022.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder bevoegd was om de beslissing te nemen, maar dat het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet inzichtelijk was waarom eiseres slechts voor een korte periode studiefinanciering was toegekend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de toekenning van studiefinanciering op zich correct was. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten toegewezen, evenals het griffierecht. De rechtbank benadrukte dat de status van migrerend werknemer bepalend is voor het recht op studiefinanciering en dat de toekenning van studiefinanciering aan EU-studenten niet in strijd is met het discriminatieverbod.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Merema).

Procesverloop

In het besluit van 13 oktober 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor studiefinanciering afgewezen.
In het besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en een reisvoorziening toegekend tot en met maart 2022. Aan eiseres is ook een vergoeding voor de proceskosten toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is burger van de Europese Unie en studeert in Nederland. Zij is daarnaast werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zij heeft een aanvraag voor studiefinanciering over 2022 ingediend. Verweerder heef deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aan de nationaliteitseis voldoet. Bij bestreden besluit van 14 december 2021 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en studiefinanciering toegekend voor de maanden januari tot en met maart 2022. In het verweerschrift licht verweerder toe dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen duidelijkheid was ten aanzien van de arbeidsrechtelijke status van eiseres per 2 maart 2022 en dat zij daarom bevoegd was om deze beslissing te nemen. Eiseres kan volgens verweerder, als zij aanspraak wil maken op studiefinanciering vanaf de maand april 2022, te zijner tijd een nieuwe aanvraag indienen onder bijsluiting van haar nieuwe arbeidsovereenkomst.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat verweerder zich niet expliciet uitlaat over de resterende maanden van 2022. Voor eiseres blijft onduidelijk waarom deze zijn afgewezen. Eiseres vraag daarom om het beroep gegrond te verklaren en een beslissing op bezwaar te nemen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bevoegd was om deze beslissing te nemen, omdat er ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar nog geen duidelijkheid was ten aanzien van de arbeidsrechtelijke status van eiseres per 2 maart 2022. Blijkens het door haar overgelegde afschrift van haar arbeidsovereenkomst is zij tot en met 1 maart 2022 in dienst. Op grond daarvan is zij tot en met 1 maart 2022 aan te merken als migrerend werknemer en wordt studiefinanciering toegekend tot die datum. Als zij aanspraak wil maken op studiefinanciering vanaf de maand april 2022 kan zij te zijner tijd een nieuwe aanvraag indienen onder bijsluiting van haar nieuwe arbeidsovereenkomst.
Oordeel rechtbank
4. In geschil is of verweerder in strijd handelt met het discriminatieverbod van het Unierecht door eiseres telkens slechts studiefinanciering toe te kennen voor zover en zolang zij bewijs van migrerend werknemerschap overlegt in de vorm van arbeidsovereenkomsten en/of loonstroken.
10. Op grond van artikel 45, eerste lid, van het VWEU is het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij. Op grond van het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Het werknemersbegrip in de zin van artikel 45 van het VWEU heeft een communautaire inhoud en mag niet eng worden uitgelegd. Voor de vraag of een EU-burger werknemer is, is bepalend of hij reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. [1]
11. Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wsf 2000 kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
12. Ter uitvoering van deze bepaling heeft verweerder de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (de Beleidsregel) vastgesteld. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
(…) Alvorens tot toekenning van studiefinanciering over te gaan, gaat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) na of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Migrerende werknemers dienen daartoe bij de aanvraag van studiefinanciering een passend arbeidscontract te overleggen.
DUO controleert achteraf of de student de studiefinancieringsperiode ook daadwerkelijk als migrerend werknemer kon worden beschouwd en of de studiefinanciering aldus rechtmatig is toegekend. Hiertoe dienen studenten het aantal uren dat zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt aan te tonen door middel van salarisstrookjes en een ingevulde werkgeversverklaring.
DUO gaat ervan uit dat iedere student die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Deze norm is in lijn met de Vreemdelingencirculaire. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand zal eveneens tot een hoogte van één maand rekening worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte. (…).
13. Verweerder heeft verder toegelicht dat sprake is van een vaste uitvoeringspraktijk waarin de studiefinanciering voor EU-studerenden voor bepaalde tijd wordt toegekend, om controle uit te oefenen op het werknemerschap. Bij EU-studerenden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt het studiefinancieringstijdvak gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst en moet na afloop van die periode een nieuwe aanvraag om verlenging van de studiefinanciering worden gedaan.
14. Op grond van artikel 3.19, eerste lid, van de Wsf 2000, kent de verweerder studiefinanciering toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet. Op grond van artikel 3.21, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt studiefinanciering toegekend per studiefinancieringstijdvak. Een studiefinancieringstijdvak is op grond van artikel 1.1 van de Wsf 2000 een kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.
15. De rechtbank is van oordeel dat bij de toekenning van studiefinanciering aan eiseres geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod. Zij legt dat hierna uit. Van discriminatie is sprake als gelijke gevallen ongelijk worden behandeld zonder objectieve rechtvaardigingsgrond. Er is in dit geval geen sprake van vergelijkbare gevallen. Eiseres komt op grond van de status van migrerend werknemer in aanmerking voor studiefinanciering, terwijl dat bij studenten met de Nederlandse nationaliteit niet het geval is. Haar recht op studiefinanciering is door haar status als migrerend werknemer afhankelijk van het behoud van die status en daarin verschilt haar situatie van die van Nederlandse studenten. Los van het voorgaande geldt overigens ook voor Nederlandse studenten dat slechts studiefinanciering wordt toegekend als en voor zolang daarop recht bestaat.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de wijze waarop verweerder de studiefinanciering aan eiseres toekent geen ontoelaatbare belemmering van haar recht op vrij verkeer binnen de Unie vormt. De rechtbank ziet wel dat de manier van toekenning van studiefinanciering problemen kan opleveren omdat eiseres niet altijd op tijd haar studiefinanciering ontvangt en zij vaker (verlenging van) studiefinanciering moet aanvragen wat natuurlijk extra administratieve lasten met zich meebrengt. Deze lasten zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet excessief. Het niet tijdig ontvangen van studiefinanciering is daarnaast direct het gevolg van de omstandigheid dat het behoud van het recht op studiefinanciering afhankelijk is van haar status van migrerend werknemer. Eiseres moet sowieso aannemelijk maken dat zij migrerend werknemer is en is gebleven, ook als verweerder niet vooraf maar achteraf zou controleren of zij recht op studiefinanciering heeft.
17. Het beroep van eiseres op dit punt treft dan ook geen doel.
18. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Op dat punt heeft eiseres gelijk. Het bestreden besluit bevat geen inzichtelijke motivering waarom aan haar voor een korte periode studiefinanciering is toegekend. Het bestreden besluit heeft als motivering: “Ik verklaar uw bezwaar gegrond. Hieronder leg ik uit waarom. Uw cliënt heeft op 25 november 2021 een nieuw bericht ontvangen.” Uit de gedingstukken blijkt dat er twee berichten van 25 november 2021 zijn waaruit blijkt dat aan eiseres studiefinanciering is toegekend. In die berichten staat geen motivering die als motivering op het bezwaar kan worden aangemerkt. Het primaire besluit bevat evenmin een motivering die uitlegt waarom eiseres niet aan de nationaliteitseis zou voldoen. Het bestreden besluit is dan ook niet in overeenstemming met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
19. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand omdat het besluit onder de streep wel juist is. Verweerder is gehouden om de proceskosten van eiseres in beroep te vergoeden.
20. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
21. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres betalen (artikel 8:41 van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 februari 1992, V.J.M. Raulin v Minister van Onderwijs en Wetenschappen, C-357/89, ECLI:EU:C:1992:87).