ECLI:NL:RBMNE:2022:3127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
22/108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van studiefinanciering aan migrerende werknemers en de nationaliteitseis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een EU-burger, eiseres, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder, over de toekenning van studiefinanciering. Eiseres had een aanvraag ingediend voor studiefinanciering voor het jaar 2022, maar kreeg aanvankelijk alleen een lening en reisvoorziening voor januari 2022 toegekend. De overige maanden werden afgewezen omdat eiseres niet aan de nationaliteitseis zou voldoen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, onder andere omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres als migrerend werknemer in Nederland werkzaam is en eerder studiefinanciering had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van studiefinanciering aan eiseres niet in strijd was met het discriminatieverbod van het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat de toekenning van studiefinanciering op basis van de status van migrerend werknemer rechtmatig was, maar dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de toekenning van studiefinanciering onder de streep correct was. Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten toegewezen.

De rechtbank benadrukte dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bij de toekenning van studiefinanciering moet controleren of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt en dat dit proces administratieve lasten met zich meebrengt. De rechtbank heeft de zaak ongegrond verklaard, maar ook gegrond verklaard voor wat betreft de motivering van het bestreden besluit, wat leidde tot een proceskostenvergoeding voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Merema).

Procesverloop

In het besluit van 12 oktober 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres studiefinanciering in de vorm van een lening en reisvoorziening toegekend voor de maand januari 2022 en dit voor de overige maanden van 2022 afgewezen.
In het besluit van 15 november 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder op het bezwaar beslist in die zin dat het recht op studiefinanciering over de periode februari tot en met december 2022 nog niet kan worden vastgesteld.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
In het besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres studiefinanciering in de vorm van een lening krijgt toegekend tot en met mei 2022 en een reisvoorziening toegekend krijgt tot en met juli 2022. Aan eiseres is ook een vergoeding voor de proceskosten toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is burger van de Europese Unie en studeert in Nederland. Zij is daarnaast werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zij heeft eerder studiefinanciering ontvangen als migrerend werknemer en heeft opnieuw een aanvraag over 2022 ingediend. Verweerder heeft in het primaire besluit een reisvoorziening en een lening toegekend voor de maand januari 2022 en dit voor de overige maanden afgewezen, omdat eiseres niet aan de nationaliteitseis voldoet. Bij besluit van 15 november 2021 heeft verweerder aangegeven dat het recht op studiefinanciering nog niet kan worden vastgesteld. Op diezelfde dag heeft verweerder eiseres verzocht nadere informatie toe te zenden. Eiseres heeft afschriften van haar arbeidsovereenkomst en loonstroken toegezonden.
2. Bij besluit van 14 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en een lening toegekend van februari tot en met mei 2022 en een reisvoorziening van februari tot en met juli 2022 en dit voor de rest van het jaar afgewezen, omdat eiseres niet aan de nationaliteitseis voldoet. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat zij telkens nieuwe bewijsstukken dient in te sturen waarna beoordeeld wordt of zij in aanmerking komt voor verlenging.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert in het beroep niet tijdig aan dat een besluit op de aanvraag over het kalenderjaar 2022 is uitgebleven. Daarom heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft in reactie hierop laten weten dat wel een beslissing is genomen. Eiseres kan zich daarmee niet verenigen. De beslissing van 15 november 2021 beoogt geen rechtsgevolg en bevat geen beoordeling van het recht op studiefinanciering. Er is nog geen beslissing genomen. Nu niet ter discussie staat dat een aanvraag is ingediend, is verweerder eiseres een beslissing verschuldigd.
4. Eiseres voert in het beroep aan dat het voor haar onduidelijk is waarom het recht op studiefinanciering voor de resterende maanden niet vastgesteld zou kunnen worden. Daarom is het besluit volgens haar onvoldoende gemotiveerd. Niet in geschil is dat zij migrerend werknemer is, omdat zij in Nederland werkzaam is en volgens de wet met een Nederlander gelijk wordt gesteld. In de wet is geregeld dat studiefinanciering voor de periode van een kalenderjaar wordt vastgesteld. Omdat eiseres op het moment van beoordeling kwalificeerde als migrerend werknemer, had verweerder op grond daarvan over het volledige kalenderjaar het recht op studiefinanciering behoren toe te kennen.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toekenning van de studiefinanciering op de juiste manier is verlopen. In het primaire besluit is een beslissing genomen die ziet op het gehele jaar 2022. Aangezien eiseres werkzaam is op een nul-uren contract en het op voorhand niet duidelijk is of er daadwerkelijk wordt gewerkt, geschiedt de toekenning voor een beperkte periode. Als eiseres van nadere bewijsstukken overlegt kan de periode al dan niet worden verlengd. Ondanks dat daar eerder om is verzocht, heeft eiseres pas op 15 december 2021 en 4 januari 2022 de benodigde bewijsstukken ingezonden en aangegeven studiefinanciering te willen ontvangen tot en met mei 2022. Dit is vervolgens bij besluit van 12 januari 2022 toegekend. Dat dit toen pas voor deze maanden is vastgesteld is het gevolg van het niet tijdig insturen van de gevraagde stukken. Met het beroep niet tijdig heeft eiseres miskend dat al op 12 oktober 2021 een beslissing over 2022 is genomen. Het is rechtmatig om periodiek te controleren of een aanvrager nog voldoet aan de status van de migrerend werknemer.

Oordeel rechtbank

Beroep tegen niet tijdig beslissen

6. Een beroep niet tijdig kan op grond van artikel 6:12 Awb worden ingediend in het geval een bestuursorgaan in gebreke blijft om tijdig een besluit te nemen. Eiseres heeft een beroep niet tijdig ingediend; zij stelt dat een besluit op een aanvraag over het kalenderjaar 2022 is uitgebleven. De rechtbank volgt dit niet. Een beroep niet tijdig kan alleen worden ingesteld in het geval van een weigering om een beslissing te nemen. In dit geval is op 12 oktober 2021 wel een besluit door verweerder genomen op de aanvraag. Dat dit een gedeeltelijke afwijzing is, betekent niet dat geen besluit is genomen. Tegen het besluit stond een rechtsmiddel open, namelijk bezwaar, waar eiseres in dit geval gebruik van heeft gemaakt. Voor zover eiseres heeft bedoeld het beroep niet tijdig in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van 15 november 2021, is dit niet mogelijk nu de ingebrekestelling dateert van 11 november 2021 en dus daarvoor al was verzonden. Dit betekent dat het beroep niet tijdig ongegrond is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beroep

9. In geschil is of verweerder in strijd handelt met het discriminatieverbod van het Unierecht door eiseres telkens slechts studiefinanciering toe te kennen voor zover en zolang zij bewijs van migrerend werknemerschap overlegt in de vorm van arbeidsovereenkomsten en/of loonstroken.
10. Op grond van artikel 45, eerste lid, van het VWEU is het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij. Op grond van het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Het werknemersbegrip in de zin van artikel 45 van het VWEU heeft een communautaire inhoud en mag niet eng worden uitgelegd. Voor de vraag of een EU-burger werknemer is, is bepalend of hij reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. [1]
11. Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wsf 2000 kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
12. Ter uitvoering van deze bepaling heeft verweerder de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (de Beleidsregel) vastgesteld. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
(…) Alvorens tot toekenning van studiefinanciering over te gaan, gaat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) na of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Migrerende werknemers dienen daartoe bij de aanvraag van studiefinanciering een passend arbeidscontract te overleggen.
DUO controleert achteraf of de student de studiefinancieringsperiode ook daadwerkelijk als migrerend werknemer kon worden beschouwd en of de studiefinanciering aldus rechtmatig is toegekend. Hiertoe dienen studenten het aantal uren dat zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt aan te tonen door middel van salarisstrookjes en een ingevulde werkgeversverklaring.
DUO gaat ervan uit dat iedere student die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Deze norm is in lijn met de Vreemdelingencirculaire. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand zal eveneens tot een hoogte van één maand rekening worden gehouden met vakanties en eventuele ziekte. (…).
13. Verweerder heeft verder toegelicht dat sprake is van een vaste uitvoeringspraktijk waarin de studiefinanciering voor EU-studerenden voor bepaalde tijd wordt toegekend, om controle uit te oefenen op het werknemerschap. Bij EU-studerenden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt het studiefinancieringstijdvak gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst en moet na afloop van die periode een nieuwe aanvraag om verlenging van de studiefinanciering worden gedaan.
14. Op grond van artikel 3.19, eerste lid, van de Wsf 2000, kent de verweerder studiefinanciering toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet. Op grond van artikel 3.21, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt studiefinanciering toegekend per studiefinancieringstijdvak. Een studiefinancieringstijdvak is op grond van artikel 1.1 van de Wsf 2000 een kalenderjaar of een gedeelte daarvan waarop de toekenning van studiefinanciering betrekking heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.
15. De rechtbank is van oordeel dat bij de toekenning van studiefinanciering aan eiseres geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod. Zij legt dat hierna uit. Van discriminatie is sprake als gelijke gevallen ongelijk worden behandeld zonder objectieve rechtvaardigingsgrond. Er is in dit geval geen sprake van vergelijkbare gevallen. Eiseres komt op grond van de status van migrerend werknemer in aanmerking voor studiefinanciering, terwijl dat bij studenten met de Nederlandse nationaliteit niet het geval is. Haar recht op studiefinanciering is door haar status als migrerend werknemer afhankelijk van het behoud van die status en daarin verschilt haar situatie van die van Nederlandse studenten. Los van het voorgaande geldt overigens ook voor Nederlandse studenten dat slechts studiefinanciering wordt toegekend als en voor zolang daarop recht bestaat.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de wijze waarop verweerder de studiefinanciering aan eiseres toekent geen ontoelaatbare belemmering van haar recht op vrij verkeer binnen de Unie vormt. De rechtbank ziet wel dat de manier van toekenning van studiefinanciering problemen kan opleveren omdat eiseres niet altijd op tijd haar studiefinanciering ontvangt en zij vaker (verlenging van) studiefinanciering moet aanvragen wat natuurlijk extra administratieve lasten met zich meebrengt. Deze lasten zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet excessief. Het niet tijdig ontvangen van studiefinanciering is daarnaast direct het gevolg van de omstandigheid dat het behoud van het recht op studiefinanciering afhankelijk is van haar status van migrerend werknemer. Eiseres moet sowieso aannemelijk maken dat zij migrerend werknemer is en is gebleven, ook als verweerder niet vooraf maar achteraf zou controleren of zij recht op studiefinanciering heeft.
17. Het beroep van eiseres op dit punt treft dan ook geen doel.
18. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Op dat punt heeft eiseres gelijk. Het bestreden besluit bevat geen inzichtelijke motivering waarom aan haar voor een korte periode studiefinanciering is toegekend. Het bestreden besluit heeft als motivering: “Ik verklaar uw bezwaar gegrond. Hieronder leg ik uit waarom. Uw cliënt heeft op 12 januari 2022 een nieuw bericht ontvangen. Medio mei 2022 kan uw cliënt nieuwe bewijsstukken sturen waarna beoordeeld wordt of zij in aanmerking komt voor verlenging.” In het bericht van 12 januari 2022 staat geen motivering die als motivering op het bezwaar kan worden aangemerkt. Het primaire besluit bevat evenmin een motivering die uitlegt waarom eiseres niet aan de nationaliteitseis zou voldoen. Het bestreden besluit is dan ook niet in overeenstemming met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand omdat het besluit onder de streep wel juist is. Verweerder is gehouden om de proceskosten van eiseres in beroep te vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
12. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres betalen (artikel 8:41 van de Awb).

Beslissing

De rechtbank:
inzake het beroep niet tijdig:
- verklaart het beroep ongegrond.
inzake het beroep:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 februari 1992, V.J.M. Raulin v Minister van Onderwijs en Wetenschappen, C-357/89, ECLI:EU:C:1992:87).