ECLI:NL:RBMNE:2022:3122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
22_1128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WOZ-waarde

Op 3 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 28 februari 2021 bekend is gemaakt en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 12 april 2021. Eiser stelde dat hij op 8 maart 2021 bezwaar had gemaakt via e-mail, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze e-mail daadwerkelijk was verzonden. De rechtbank concludeerde dat verweerder pas op 7 juni 2021 kennis had genomen van het bezwaar, wat te laat was. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Kosterman-Meijer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1128
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Oosters),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (verweerder)

(gemachtigde: T. Klinkhamer).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 19 januari 2022 op 3 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: G. Petrova, als waarnemer van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 19 januari 2022. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 28 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank vindt dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift?
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, dan is de hoofdregel dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
5. Vast staat dat verweerder het primaire besluit bekend heeft gemaakt op 28 februari 2021 door verzending per post. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 12 april 2021.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat het bezwaar tijdig is ingediend?
6. Verweerder stelt dat hij kennis heeft genomen van het bezwaarschrift op 7 juni 2021. Eiser stelt echter dat hij op 8 maart 2021 al bezwaar heeft gemaakt door toezending van het bezwaarschrift per e-mail. Op 7 juni 2021 nam eiser contact op met verweerder om te vragen naar, onder meer, het taxatieverslag van de woning en in reactie op die e-mail vernam hij dat het bezwaar bij verweerder niet bekend was. Vervolgens heeft eiser op 7 juni 2021 een afschrift van de bezwaarschriften aan verweerder toegezonden, en in aanvulling daarop op 8 juni 2021 ook nog een verzendbewijs uit het systeem. Volgens eiser heeft hij daarmee aangetoond dat hij binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt.
7. De rechtbank overweegt dat het risico van (de wijze van) verzending van een bezwaarschrift in beginsel voor rekening van de verzender komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn bezwaar op 8 maart 2021 daadwerkelijk per e-mail heeft verzonden. Op de uitdraai uit het systeem van de gemachtigde van eiser is te zien dat er een e-mailbericht is aangemaakt op 8 maart 2021, maar het toont niet aan dat de e-mail ook daadwerkelijk is verzonden
.Op grond van wat eiser heeft aangevoerd kan de rechtbank dan ook niet concluderen dat eiser het bezwaar op 8 maart 2021 reeds had verstuurd. Er moet daarom van uit worden gegaan dat verweerder als eerst kennis kreeg van het bezwaar op 7 juni 2021. Dat is te laat. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft het bezwaar van eiser niet inhoudelijk te behandelen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022 door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.