ECLI:NL:RBMNE:2022:3120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/537814 / HA RK 22-96
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van Belgische uitspraken in Nederland en beslag op woning

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van uitspraken van de Belgische rechter in Nederland. De verzoekers, [vezoeker sub 1] c.s., willen voorkomen dat hun woning in Nederland wordt geveild en verkocht, nadat [gedaagde sub 1] c.s. executoriaal beslag heeft gelegd op basis van Belgische uitspraken. De verzoekers beroepen zich op artikel 46 van de EEX-Verordening, waarin wordt gesteld dat de tenuitvoerlegging van buitenlandse uitspraken kan worden geweigerd indien deze strijdig zijn met de openbare orde in Nederland. De rechtbank heeft de verzoeken van [vezoeker sub 1] c.s. afgewezen, omdat er geen grond is aangetoond voor de weigering van de tenuitvoerlegging. De rechtbank oordeelt dat de Belgische uitspraken niet in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde, ondanks de argumenten van de verzoekers over discriminatie op basis van nationaliteit. De rechtbank heeft ook het tegenverzoek van [gedaagde sub 1] c.s. afgewezen, maar heeft [vezoeker sub 1] c.s. veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. De beslissing is genomen door mr. J.P. Killian en is openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/537814 / HA RK 22-96
Beschikking van 20 juli 2022
in de zaak van

1.[vezoeker sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[verzoekster sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekers in de zaak van het verzoek, en verweerders in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [vezoeker sub 1] c.s.,
advocaat mr. C.J. van der Have te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] , België,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] , België,
3. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
verweerders in de zaak van het verzoek, en verzoekers in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties,
  • het verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek ex artikel 282 lid 4 Rv met producties,
  • de mondelinge behandeling van 8 juni 2022.

2.Inleiding

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van uitspraken van de Belgische rechter in Nederland. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op grond van die uitspraken executoriaal beslag gelegd op de woning van [vezoeker sub 1] c.s. in Nederland. [vezoeker sub 1] c.s. wil met deze procedure voorkomen dat de woning wordt geveild en verkocht.
[vezoeker sub 1] c.s. beroept zich daartoe op artikel 46 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en De Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna te noemen: de EEX-Verordening). [gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en stelt een tegenverzoek in. [gedaagde sub 1] c.s. wil de kosten die hij door deze procedure heeft moeten maken volledig vergoed zien. Volgens [gedaagde sub 1] is sprake van misbruik van procesrecht.

3.Waar gaat de zaak precies over?

De feiten3.1. [gedaagde sub 1] c.s. exploiteerden een camping in België. Tussen partijen is een geschil ontstaan of [gedaagde sub 1] c.s. deze camping aan [vezoeker sub 1] c.s. heeft verkocht. Daarover hebben partijen in België tot aan het Belgische Hof van Cassatie geprocedeerd. [vezoeker sub 1] c.s. is in alle procedures in Belgie (in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie) in het ongelijk gesteld en is veroordeeld om aan [gedaagde sub 1] c.s. € 72.000 aan hoofdsom te betalen. Ook is hij veroordeeld om de proceskosten van [gedaagde sub 1] te betalen. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 25.535,12 (€ 12.037,88 + € 12.000 + € 1.496,24).
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft op grond van de uitspraken van de Belgische rechters beslag gelegd op de woning van [vezoeker sub 1] c.s. in Nederland.
3.3.
[vezoeker sub 1] c.s. heeft daarna een kort geding bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank aangespannen. In dit kort geding heeft [vezoeker sub 1] c.s. gevorderd dat het beslag op de woning wordt opgeheven. De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij vonnis van
26 maart 2021 afgewezen. [vezoeker sub 1] c.s. is daarbij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. van € 1.683,00 en in de nakosten.
3.4.
[vezoeker sub 1] c.s. heeft hoger beroep tegen dit kort geding vonnis ingesteld. Het gerechtshof heeft bij arrest van 23 april 2021 [vezoeker sub 1] c.s. niet ontvankelijk in zijn vordering verklaard, omdat [vezoeker sub 1] c.s. geen grieven heeft ingesteld. [vezoeker sub 1] c.s. is daarbij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. van € 1.329,00.
3.5.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ook voor de proceskostenveroordelingen van de in 3.3. en 3.4. genoemde uitspraken beslag op de woning van [vezoeker sub 1] c.s. gelegd.
3.6.
In een brief van 15 februari 2022 heeft de notaris (gevestigd te [.] , Nederland) aan [vezoeker sub 1] c.s. laten weten dat de woning op een veiling wordt verkocht en dat die veiling op 21 april 2022 plaatsvindt.
3.7.
In verband met deze procedure is deze veiling door [gedaagde sub 1] c.s. afgeblazen.
Het standpunt van [vezoeker sub 1] c.s.3.8. [vezoeker sub 1] c.s. stelt zich in deze procedure op het standpunt dat de erkenning en de tenuitvoerlegging van de Belgische uitspraken in Nederland moet worden geweigerd en dat het executoriaal beslag op zijn woning moet worden opgeheven. Er mag ook niet opnieuw beslag worden gelegd.
3.9.
[vezoeker sub 1] c.s. beroept zich daarbij op artikel 46 EEX-Verordening (weigering van de tenuitvoerlegging). [vezoeker sub 1] c.s. voert als onderbouwing daarvoor het volgende aan.
Er is sprake van de grond zoals bedoeld in artikel 45 EEX-Verordening lid 1 onder a. De tenuitvoerlegging van de uitspraken van de Belgische rechter is strijdig met de openbare orde in Nederland, omdat de Belgische wetgeving in strijd is met het non-discriminatiebeginsel in de zin van artikel 18 van het Verdrag Werking Europese Unie (VWEU). Het gaat daarbij om de artikelen 72 tot en met 93 van de Belgische Wet van
25 april 2007. Op grond van deze artikelen kan de woning van een zelfstandige onder bepaalde voorwaarden tegen beslag wegens beroepsschulden worden beschermd. De zelfstandige kan dan, zoals dat heet, een verklaring van onbeslagbaarheid inschrijven in het register. Deze regeling geldt voor woningen gelegen in België, die als hoofdverblijfplaats dienen van de zelfstandige die actief is in België. Deze regeling is in strijd met het
non-discriminatiebeginsel, omdat de regeling niet voorziet in de situatie dat een zelfstandige niet in België, maar in een andere lidstaat van de EU, zoals bijvoorbeeld Nederland, woont. Daarmee is sprake van indirecte discriminatie op basis van nationaliteit.
Het non-discriminatiebeginsel maakt deel uit van de openbare van het Nederlandse rechtsstelsel.
De verzoeken van [vezoeker sub 1] c.s.
3.10.
[vezoeker sub 1] c.s. verzoekt in deze procedure dat:
1. de rechtbank het Europese Hof van Justitie de volgende prejudiciële vragen stelt:
a. verzet het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU zich ertegen
dat de Belgische Wet van 25 april 2007 (artikel 72 t/m 83) ondernemers
slechts bescherming tegen beslagen en veilingen verleent als zij
woonachtig zijn in België?
b. maken de bepalingen van het Unierecht, zoals artikel 18 VWEU deel uit
van de openbare orde van het Nederlandse rechtsstelsel zoals bedoeld in
artikel 45 lid 1 onderdeel a EEX-Verordening?
c. vloeit uit artikel 18 VWEU voort dat de in België verleende bescherming
tegen beslagen zich automatisch moet uitstrekken tot de woningen van
zelfstandigen, die op het grondgebied van een andere lidstaat dan België
woonachtig zijn?
2. het executoriale beslag op de woning wordt geschorst totdat het Europese Hof van
Justitie heeft beslist op de prejudiciële vragen, op straffe van een dwangsom,
3. de tenuitvoerlegging van de uitspraken van de rechter in België wordt geweigerd,
4. voor recht wordt verklaard dat het beslag op de woning nietig is,
5. [gedaagde sub 1] c.s. wordt geboden om het beslag op de woning op te heffen, op straffe van
een dwangsom,
6. [gedaagde sub 1] c.s. wordt verboden om opnieuw beslag op de woning te leggen, op straffe
van een dwangsom,
7. [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten te vermeerderen
met wettelijke rente.
Het verweer en het tegenverzoek van [gedaagde sub 1] c.s.
3.11.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer tegen deze verzoeken.
3.12.
Ook stelt [gedaagde sub 1] c.s. een zelfstandig tegenverzoek in. Hij verzoekt dat [vezoeker sub 1] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van € 13.575,76 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2022 tot de dag van voldoening.
Daarnaast vordert [gedaagde sub 1] c.s. dat [vezoeker sub 1] c.s. wordt veroordeeld in de kosten van het geding en de nakosten.
3.13.
Als grondslag voor dit tegenverzoek voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat sprake is van misbruik van procesrecht. Volgens hem is sprake van een evident kansloze procedure en is deze procedure alleen maar aangespannen om de verkoop van de woning te vertragen.

4.De beoordeling

Het oordeel
4.1.
De verzoeken van [vezoeker sub 1] c.s. worden afgewezen. [vezoeker sub 1] c.s. wordt daarbij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. Deze proceskosten worden op de gebruikelijke wijze begroot. Dit betekent dat het tegenverzoek van [gedaagde sub 1] c.s. wordt afgewezen.
De motivering4.2. Het gaat in deze procedure om een verzoek op grond van artikel 46
EEX-Verordening. In dat artikel is bepaald dat de tenuitvoerlegging van een in het buitenland gewezen uitspraak wordt geweigerd als sprake is van één van de in artikel 45 EEX-Verordening genoemde gronden. Eén van die gronden is de grond zoals die is vermeld in artikel 45 lid 1 onder a EEX-Verordening. Die grond luidt:

De erkenning van een beslissing wordt op verzoek van een belanghebbende partijgeweigerd indien:a) de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde (ordre public) van de aangezochtelidstaat”.
4.3.
Toegepast op deze zaak betekent dit dat de erkenning van de door de Belgische rechter gewezen uitspraken kennelijk strijdig moeten zijn met de openbare orde van Nederland als de aangezochte staat. Als dat zo is dan kan de tenuitvoerlegging van de in België gewezen uitspraken worden geweigerd.
4.4.
Het gaat dus om de inhoud van de door Belgische rechters gewezen uitspraken. Die inhoud moet strijdig zijn met de openbare orde van Nederland. Nog concreter, de veroordeling van [vezoeker sub 1] c.s. tot betaling aan [gedaagde sub 1] c.s. van € 72.000 te vermeerderen met de proceskosten, moet strijdig zijn met de openbare orde van Nederland.
4.5.
Dat de Belgische wetgeving voorziet in de mogelijkheid van het onbeslagbaar verklaren van een in België gelegen woning en dat die regelgeving discriminatoir zou zijn, maakt niet dat aan deze grond wordt voldaan. Deze omstandigheid raakt immers niet de inhoud van de door de Belgische rechter gewezen uitspraken.
Deze omstandigheid heeft te maken met de tenuitvoerlegging van de Belgische uitspraken in Nederland en het verschil tussen de Belgische en Nederlandse regelgeving indien dat beslag op een woning tot gevolg heeft..
De vraag of de Belgische wetgeving in strijd is met het non-discriminatiebeginsel kan daarom in het midden worden gelaten. Die vraag zou bijvoorbeeld wel kunnen spelen als de woning van [vezoeker sub 1] c.s. in België was gelegen, maar dat doet zich niet voor. Ook is er geen aanleiding voor het stellen van vragen aan het Europese Hof van Justitie hierover.
4.6.
De conclusie is dat er niet is gebleken van een grond voor de weigering van de tenuitvoerlegging van de door de Belgische rechters gewezen uitspraken in Nederland.
Er mag dus beslag worden gelegd op de woning van [vezoeker sub 1] c.s. in Nederland.
4.7.
[vezoeker sub 1] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 1.440,00, waarvan € 314,00 aan griffierecht en € 1.126,00 voor salaris advocaat (2 x tarief € 563,00).
De rechter heeft geconstateerd dat de griffier per ongeluk een te laag bedrag aan griffierecht bij [gedaagde sub 1] c.s. in rekening heeft gebracht. Er is een bedrag van € 134,00 in rekening gebracht, terwijl er € 314,00 in rekening had moeten worden gebracht. Dit zal worden gecorrigeerd. [gedaagde sub 1] c.s. zullen een naheffing ontvangen. Bij de proceskostenveroordeling is hiermee al rekening gehouden.
4.8.
[vezoeker sub 1] c.s. worden dus niet, zoals door [gedaagde sub 1] verzocht, in de werkelijke (proces)kosten veroordeeld. De rechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van procesrecht. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM. Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had behoren te blijven. Dat is pas het geval als eiser zijn vordering baseert op:
- feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te
kennen, en/of op
- stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen
hadden.
Aan dit zware toetsingskader wordt in dit geval niet voldaan.
4.9.
De door [gedaagde sub 1] c.s. verzochte nakosten worden op de in de beslissing te noemen manier begroot.
4.10.
De door [gedaagde sub 1] c.s. over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente wordt op de in de beslissing te noemen manier toegewezen.
4.11.
De proces- en nakostenveroordeling wordt, zoals door [gedaagde sub 1] c.s. verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van [vezoeker sub 1] c.s. af,
5.2.
wijst het tegenverzoek van [gedaagde sub 1] c.s. af,
5.3.
veroordeelt [vezoeker sub 1] c.s. in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s., tot op heden begroot op € 1.440,00 te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na deze beschikking tot de dag van voldoening,
5.4.
veroordeelt [vezoeker sub 1] c.s. in de kosten van [gedaagde sub 1] c.s. die zijn ontstaan na deze beschikking, begroot op:
- € 163,00 € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling,
en, onder de voorwaarde dat [vezoeker sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden:
- € 85,00 € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.5.
verklaart deze beschikking wat betreft de onderdelen 5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: BvdG (4374)