ECLI:NL:RBMNE:2022:3119

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
541589 HA RK 22-154
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure

Op 2 augustus 2022 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek ongegrond verklaard. Het verzoek was ingediend door de advocaat van verzoekster, mr. F.E.J. Menkveld, tegen de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. G.L.M. Urbanus. De wraking was gebaseerd op een zinsnede uit een eerdere beschikking van de rechter, waarin werd gesteld dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord was. Verzoekster meende dat deze zinsnede een verwijt aan haar inhoudt en daardoor de schijn van vooringenomenheid oproept.

De wrakingskamer heeft de procedure op 19 juli 2022 met gesloten deuren behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en ook mr. Urbanus was aanwezig. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de zinsnede in de beschikking van 30 november 2021 een feitelijke constatering betreft en geen oordeel of verwijt aan verzoekster. De wrakingskamer concludeert dat er geen sprake is van vooringenomenheid of de schijn daarvan.

De wrakingskamer heeft de relevante juridische bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in acht genomen en benadrukt dat de onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt geldt. Aangezien er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is vastgesteld, is het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voor het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 541589 HA RK 22-154
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
2 augustus 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoekster),
advocaat mr. F.E.J. Menkveld,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 juli 2022 in de zaken met zaaknummers C/16/512899 / FO RK 20-1195 en C/16/514421 / FO RK 20-1306 (de hoofdprocedure), met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van mr. Menkveld namens verzoekster gericht tegen de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. G.L.M. Urbanus;
- de schriftelijke reactie van mr. Urbanus van 11 juli 2022;
- de reactie op het wrakingsverzoek van 15 juli 2022 van mr. Patist, de advocaat van de wederpartij in de hoofdprocedure;
- de e-mail van mr. Menkveld van 18 juli 2022;
- de e-mail van mr. Patist van 18 juli 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 juli 2022 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Mr. Urbanus is eveneens verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.L.M. Urbanus (hierna te noemen: de rechter) als voorzitter van de meervoudige kamer in de hoofdprocedure. De mondelinge behandeling in deze hoofdprocedure van 7 juli 2022 had betrekking op de behandeling van de verzoeken tot de verhuizing, het hoofdverblijf, de zorgregeling en de vakantie- en feestdagenregeling.
2.2.
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter op 30 november 2021 een beschikking heeft gegeven in een provisionele voorziening in één van de zaken in de hoofdprocedure. In deze beschikking heeft de rechter in rechtsoverweging 3.2. – onder meer – het volgende overwogen:
“…De verstandhouding tussen de ouders is namelijk ernstig verstoord. Dit is versterkt doordat de moeder – zonder een beslissing van de rechtbank hierover af te wachten – een huis heeft gekocht nabij Gorinchem…”
Deze zin bevat een beoordeling van de rechtbank. Door de beslissing van de rechtbank niet af te wachten is een negatief gevolg ingetreden, namelijk een verdere verstoring van de verstandhouding tussen de ouders. Uit de zin kan dus worden afgeleid dat verzoekster het oordeel van de rechtbank had moeten afwachten. Hieruit ontstaat de indruk dat de rechtbank verzoekster een verwijt maakt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat de bedoelde overweging geen blijk geeft van vooringenomenheid of dat deze overweging de schijn van vooringenomenheid oproept. In de overweging staat enkel dat de reeds verstoorde verhouding tussen de ouders verder verstoord raakte door – onder meer – de beslissing van verzoekster. De mening van de rechtbank over het handelen van verzoekster staat niet in de overweging en blijkt ook nergens anders uit. Van vooringenomenheid is dus geen sprake. Daarbij komt dat de provisionele voorzieningsprocedure speelt binnen het kader van de hoofdprocedure en dat het daarom niet ongewoon of ongewenst is dat de rechter die een beslissing heeft gegeven op het provisionele verzoek tevens betrokken is bij de beslissing in de hoofdprocedure.

3.De beoordeling

3.1.
Voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek, heeft mr. Menkveld de wrakingskamer verzocht de door mr. Patist toegezonden stukken buiten beschouwing te laten. De wrakingskamer passeert dit verweer van mr. Menkveld. Mr. Patist is de advocaat van één van de procespartijen in de hoofdprocedure. Op grond van artikel 5.2. van het Wrakingsprotocol van rechtbank Midden-Nederland worden de procespartijen in kennis gesteld van de zittingsdatum en het tijdstip van de wrakingskamer en worden zij in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De wrakingskamer ziet dan ook niet in waarom de door mr. Patist gegeven reactie op het wrakingsverzoek en de meegestuurde stukken buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten.
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
De wrakingskamer ziet in de zinsnede in de beschikking van 30 november 2021 niet dat de rechter verzoekster enig verwijt maakt. Uit de stukken komt een getroubleerde en uiterst gespannen verstandhouding tussen partijen naar voren, die in een reeks van achtereenvolgende mededelingen en reacties daarop verder verstoord is geraakt. De zinsnede noemt een onderdeel ervan. De wrakingskamer is van oordeel dat de zinsnede dan ook een feitelijke constatering is en geen oordeel of verwijt van de rechter ten aanzien van verzoekster. Hieruit kan naar het oordeel van de wrakingskamer geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Ook voor het overige is niet gebleken van omstandigheden die tot een ander oordeel leiden.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster en haar advocaat, de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummers C/16/512899 / FO RK 20-1195 en C/16/514421 / FO RK 20-1306 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. H.J. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat deze
beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.