ECLI:NL:RBMNE:2022:3105

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
16/129897-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steekincident met een mes in Amersfoort

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 15 mei 2021 in Amersfoort heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven door hem met een mes in de rug te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment 19 jaar oud was, zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot 184 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 200 uren opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in de rug van het slachtoffer heeft gestoken, wat potentieel dodelijk kon zijn. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling van de zaak op 19 juli 2022, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank heeft de context van het feit en de jeugdige leeftijd van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/129897-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2022 en 19 juli 2022. Op 19 juli 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld. De verdachte is op die terechtzitting in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. R.G.J. Booij, advocaat te Vleuten. De benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsvrouw, mr. N. Amine, advocaat te Leiden, waren eveneens ter terechtzitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht, alsmede hetgeen de raadsvrouw van de benadeelde partij naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
primair: op 15 mei 2021 te Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes in de rug te steken;
subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling;
meer subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
meest subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de rug gestoken ter hoogte van de borstkas. Gelet op de locatie van de verwonding en hetgeen daarover is opgenomen in de letselrapportage kan dit als potentieel dodelijk worden beschouwd. Door met een mes op deze plek op het slachtoffer in te steken heeft verdachte volgens de officier van justitie naar uiterlijke verschijningsvorm de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De raadsman stelt zich allereerst op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een bewust voornemen had om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook opzet in voorwaardelijke vorm kan niet worden vastgesteld, omdat niet vastgesteld kan worden hoe groot het mes was en dus ook niet hoe diep de perforatie met het mes had kunnen zijn. Er kan wel worden vastgesteld dat er een kans was op zwaar lichamelijk letsel en zelfs een kans op een fatale verwonding, maar niet dat sprake was van een aanmerkelijke kans daarop. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat het bewijs ontbreekt voor de primair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat de door het steken ontstane wond op de rug niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, waardoor verdachte ook vrijgesproken dient te worden van het subsidiair ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman is er wel sprake van wettig en overtuigend bewijs voor de uiterst subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende [2] :
Op zaterdag 15 mei 2021, omstreeks 00.30 uur, was ik samen met mijn nichtje [getuige] en haar vriend [verdachte] (…)
te Amersfoort. Op een gegeven moment besloten wij met zijn drieën om een rondje te gaan
lopen. (…) Ik zag dat [verdachte] opeens een mes in zijn rechterhand had. Ik dacht dat ik zag dat het een vlindermes betrof. Ik wilde gewoon naar huis dus ik draaide mijn rug naar hem toe en liep richting huis. Ik voel vervolgens een scherpe stekende pijn aan de rechterzijde van mijn rug, onder mijn schouderblad. Ik voelde meteen dat er bloed uit de wond kwam. Ik wist op dat moment dat ik gestoken was. Ik voelde onder mijn jas en voelde dat het helemaal nat was van het bloed.
Uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende [3] :
[slachtoffer] liep door. Daarop zag ik dat [verdachte] naar [slachtoffer] toe liep en een stompbeweging maakte naar de rug van [slachtoffer] . Kort daarop hoorde ik [slachtoffer] zeggen dat hij was gestoken door [verdachte] .
Uit een proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende [4] :
Wij hoorden van het ambulancepersoneel dat [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer] )1 keer was gestoken en dat het mes was afgeketst op zijn rib. Hierdoor waren alleen weke delen geraakt.
Uit het verhoor van verdachte blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende [5] :
A: Ik heb hem (…) gestoken.
V: Wat voor soort mes is het?
A: Het is een vouw mes, die gebruik ik op mijn werk.
A: Je kunt hem zo dubbel uitklappen. Met 1 handvat. Je moet hem openvouwen.
V: Hoe groot is het mes?
O: De verdachte laat het zien aan de hand van een A4 papier.
A: Ongeveer 20 centimeter.
Uit het letselrapport van 18 mei 2021 blijkt het volgende [6] :
Onderzoeksgegevens:
Naam: [slachtoffer]
Voornamen [voornamen]
Datum incident 15-05-2021
Het uitwendig letsel vastgesteld in het UMCU en waargenomen tijdens het letselonderzoek:
Een steekwond op de rug ter hoogte van de borstkas. De ernst van dit letsel wordt geclassificeerd als matig.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van borstkas steeds als potentieel dodelijk beschouwd moet worden in verband met de aldaar aanwezige vitale structuren zoals hart, longen en grote vaten.
Gezien de locatie van het waargenomen letsel hadden onder andere de longen geraakt kunnen worden, hetgeen had kunnen leiden tot dodelijke bloedingen en ernstige orgaanbeschadiging.
Dit letsel betreft een chirurgisch met hechtingen herstelde steekwond.
De opgegeven toedracht: Het met een scherp voorwerp (mogelijk een mes) in de rug gestoken te zijn kan zeer goed passen bij het geconstateerde letsel tijdens het lichamelijk onderzoek op 18 mei 2021.
Bewijsoverweging
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 15 mei 2021 in Amersfoort met een mes in de rug van aangever heeft gestoken met een mes. Hierdoor heeft aangever letsel opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van vol opzet gericht op het overlijden van aangever bevat het dossier geen aanknopingspunt. De rechtbank dient dus te beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte. Daarvoor dient te worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van aangever als gevolg van zijn handelen zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes van, naar eigen zeggen, ongeveer 20 centimeter lang in de rug ter hoogte van de borstkas van aangever gestoken door een stompende beweging te maken met het mes, terwijl zich daar vitale organen en grote bloedvaten bevinden. Een steekwond in de rug op die plek is potentieel dodelijk. Door dit met een stompende beweging te doen, is ook sprake geweest van enige mate van kracht. Dat het uiteindelijke letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het feit dat het mes is afgeketst op een rib. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als dermate op de dood gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair: op 15 mei 2021 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, éénmaal in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
: poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en verdachte te veroordelen tot twaalf maanden jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • meewerken aan een ambulante behandeling;
  • het hebben van dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk;
  • een contactverbod met [slachtoffer] , geboren op [2003] .
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen gelet op de bepleite primaire vrijspraak en rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij first offender is. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de omstandigheden voorafgaand aan het feit. De telefoon van verdachte was afgepakt en het slachtoffer heeft verdachte op de grond geduwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer in zijn rug te steken ter hoogte van zijn borstkas. Daarbij heeft het slachtoffer een steekwond opgelopen, maar het steken had ook kunnen leiden tot ernstiger of zelfs dodelijk letsel. Verdachte heeft met zijn handelen dus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast de lichamelijke en psychische gevolgen die de het slachtoffer heeft ondervonden, zorgen feiten als deze voor gevoelens van angst en onveiligheid, in de eerste plaats bij het slachtoffer, maar ook bij de omstanders die hiervan getuige zijn en in de maatschappij in het algemeen. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen hier nog lange tijd de gevolgen van ondervinden in hun dagelijks leven. Ter zitting heeft de raadsvrouw namens het slachtoffer aangegeven dat het feit een grote impact op de aangever heeft gehad en nog altijd heeft.
Aan de andere kant heeft de rechtbank oog voor de context waarin dit feit zich heeft afgespeeld. Het slachtoffer en verdachtes toenmalige vriendin hadden verdachtes telefoon afgepakt, kennelijk om erachter te komen in hoeverre verdachte contact had met andere vrouwen. Zij hebben vervolgens, zonder toestemming van verdachte, in verdachtes telefoon gekeken en een bericht geplaatst op zijn Snapchat. Op het moment dat verdachte zijn eigen telefoon probeert terug te pakken van zijn toenmalige vriendin, wordt hij tot tweemaal toe door het slachtoffer op de grond gegooid. Pas daarna heeft verdachte zijn mes gepakt en het slachtoffer, toen deze wegliep, in de rug gestoken. Hoewel deze omstandigheden het handelen van verdachte absoluut niet rechtvaardigen, blijkt hieruit wel dat het slachtoffer een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de conflictsituatie. De rechtbank weegt dit in strafverminderende zin mee. Verdachte lijkt zijn leven verder goed op de rit te hebben en dit feit lijkt een moment geweest te zijn waarop hij een hele verkeerde keuze heeft gemaakt.
Verdachte heeft dit laatste op zitting ook bevestigd en geeft aan veel spijt te hebben van wat er gebeurd is. Verdachte kwam hierin op de rechtbank oprecht over.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 9 februari 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel, maar ook niet in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 maart 2022, opgesteld door C.P.M. Cruijen. Ook heeft de rechtbank op de zitting gesproken met N. Bruins, reclasseringswerker.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte geneigd is tot het internaliseren van klachten, waarbij hij spanningen opkropt en over weinig manieren beschikt om zijn negatieve gevoelens onder woorden te brengen. Verdachte is zich hier steeds meer van bewust en wil meer zicht krijgen in zijn gevoelenswereld. Verdachte is recentelijk aangemeld voor verdiepingsdiagnostiek. Verder is bij verdachte sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel, maar een verband met het ten laste gelegde wordt niet gelegd. Verdachte heeft ruim een jaar in een schorsing gelopen. Hij heeft de schorsingsvoorwaarden goed nageleefd en vrijwillig meegewerkt aan diagnostiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld en laag indien hij wordt behandeld. In het reclasseringsadvies wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden van een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan ambulante behandeling en de verplichting om dagbesteding te vinden en behouden in de vorm van werk of onderwijs.
8.3.3.
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat er veel aanwijzingen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en zij adviseren dan ook toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt dit advies over en past het jeugdstrafrecht toe.
8.3.4.
Oplegging straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het bewezen verklaarde feit in beginsel geen andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank is vanwege de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden en de jeugdige leeftijd van verdachte echter van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en een forse werkstraf de voorkeur heeft boven het ondergaan van een lange, onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is een jeugddetentie voor de duur van 184 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 4 dagen), waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de jeugddetentie, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering die heeft geadviseerd en daar eveneens aan verbinden een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast legt de rechtbank de maximale werkstraf op in de vorm van een taakstraf voor de duur van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn die maken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank verklaart de bijzondere voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan dan ook niet dadelijk uitvoerbaar.
De straf die de rechtbank oplegt, wijkt af van de strafeis van de officier van justitie. Dat komt voornamelijk omdat de rechtbank de context waarin het feit zich heeft afgespeeld en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in sterkere strafverminderende mate heeft meegewogen dan de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.412,37,-. Dit bedrag bestaat uit € 912,37,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en bij gebreke van betaling deze verplichting aan te vullen met één maand gijzeling.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman merkt ten aanzien van de materiële posten het volgende op. De schadepost schoeisel is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de schadepost voor de laserbehandeling is de noodzaak niet dan wel summier onderbouwd, terwijl de kosten wel substantieel zijn. Gesteld wordt dat het gaat om een voorschot, maar daar moet terughoudend mee om worden gegaan. Wellicht vallen de kosten onder de ziektekostenverzekering. Voor nu is daar onvoldoende informatie over.
De schadeposten jas, trainingsshirt en opvragen medische informatie worden niet betwist door de verdediging.
Met betrekking tot de immateriële schade verzoekt de raadsman het gevorderde bedrag te matigen tot € 500,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de beschadigde jas (dagwaarde € 179,98), het beschadigde trainingsshirt (dagwaarde € 18,98), het beschadigde schoeisel (dagwaarde € 82,49), de medische behandeling voor lasertechniek (€ 600,-) en de kosten voor het opvragen van medische informatie (€ 30,92) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadeposten, welke naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd, dan ook toewijzen.
De immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit letsel heeft opgelopen, en dus rechtstreeks schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft bij het te bepalen bedrag gelet op de hoogte van het smartengeld in vergelijkbare gevallen. Gelet hierop zal de rechtbank de immateriële schade tot dusver begroten op € 2.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 2.912,37,-, bestaande uit € 912,37 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 mei 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.912,37 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 mei 2021 tot de dag van volledige betaling. Gelet op de toepasselijkheid van het jeugdstrafrecht zal de rechtbank bepalen dat er geen gijzeling kan plaatsvinden voor het geval verdachte niet tot (algehele) betaling overgaat.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 184 dagen;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten 4 dagen) op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van
180 dagen van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat veroordeelde de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
o zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, en houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
o zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
o beschikt over een dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk en een passende vrijetijdsbesteding, voor de duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [2003] ) zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht en waarbij in overleg met het Openbaar Ministerie een uitzondering kan worden gemaakt indien contact plaatsvindt in het kader van herstelbemiddeling
  • waarbij aan Reclassering Nederland te Utrecht opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en hem ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.912,37, bestaande voor een bedrag van € 912,37 uit materiële schade en voor een bedrag van € 2.000 uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2021, tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 2.912,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 0 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op dit moment begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, mr. E.W.A. Vonk en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2021 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een (vouw)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere malen in de rug en/of de zij, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2021 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond/(blijvend)litteken op de rug, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (vouw)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere malen in de rug en/of de zij, althans het lichaam, te steken en/of te snijden;
(Artikel art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2021 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een (vouw)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere malen in de rug en/of de zij, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2021 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een (vouw)mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, één of meerdere malen te steken en/of te snijden in/op de rug en/of de zij, in elk geval het lichaam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond/(blijvend)litteken op de rug ten gevolge heeft gehad;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 augustus 2021, genummerd 2021149518, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 80. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 15 mei 2021, p. 38-40.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 15 mei 2021, p. 42-44.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 34-35.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte van 17 mei 2021, p. 18-21.
6.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage van forensisch arts Hondius d.d. 18 mei 2021, p. 74-77.