ECLI:NL:RBMNE:2022:310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
21/4277
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor verzorgende individuele gezondheidszorg na verdenking van (gewoonte)witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) had aangevraagd voor de functie van verzorgende individuele gezondheidszorg, en de Minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de registratie in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) van een verdenking van (gewoonte)witwassen, gepleegd in de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 juni 2020. Eiseres had in verband met deze verdenking van 10 juli 2020 tot 1 september 2021 in preventieve hechtenis gezeten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 december 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de VOG terecht was, omdat de justitiële gegevens een belemmering vormden voor de behoorlijke uitoefening van de functie. De rechtbank stelde vast dat de functie van verzorgende individuele gezondheidszorg een hoge mate van vertrouwen vereist, vooral gezien de mogelijkheid van (tijdelijke) afhankelijkheid van cliënten. De rechtbank vond dat het risico van misbruik van deze afhankelijkheid, in combinatie met de verdenking van (gewoonte)witwassen, een reëel gevaar voor de samenleving vormde. Eiseres had betoogd dat er geen verband was tussen haar functie en de verdenking, maar de rechtbank volgde dit niet.

Daarnaast werd het subjectieve criterium besproken, waarbij eiseres aanvoerde dat er geen kans op recidive was, gezien de schorsing van haar preventieve hechtenis. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan die van eiseres, vooral gezien de aard van het strafbare feit en het geringe tijdsverloop sinds de laatste justitiële gegevens. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4277

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, de Algemeen Directeur Justis, verweerder

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse).

Procesverloop

In het besluit van 28 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een VOG voor de functie van ‘verzorgende individuele gezondheidszorg’ aangevraagd. Bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres zijn de criteria gehanteerd zoals neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (de Beleidsregels) [1] . Daarnaast is het specifieke screeningsprofiel ‘gezondheidszorg; welzijn van mens en dier’ van toepassing verklaard. In het relevante screeningsprofiel is te lezen dat in deze functie mensen zijn belast met de zorg voor personen en dat zij in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van (tijdelijke)afhankelijkheid.
2. Verweerder heeft aan zijn afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) is geregistreerd dat eiseres wordt verdacht van (gewoonte)witwassen, gepleegd in de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 juni 2020 te Amsterdam. Hiervoor heeft eiseres in preventieve hechtenis gezeten van 10 juli 2020 tot 1 september 2021. Er heeft nog geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. Dit strafbare feit vormt volgens verweerder, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van ‘verzorgende individuele gezondheidszorg’. Verder vindt verweerder dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij de afgifte van de VOG.
Objectieve criterium
2. Eiseres stelt de toetsing aan het objectieve criterium ter discussie. Zij stelt dat er geen verband bestaat tussen de functie van ‘verzorgende individuele gezondheidszorg’ en de verdenking van (gewoonte)witwassen. Eiseres stelt dat zij geen administratieve taken gaat uitvoeren, maar uitsluitend zorgtaken. Dit blijkt ook uit de functieomschrijving, die eiseres heeft overgelegd. In het besluit noemt verweerder ook andere handelingen dan administratieve handelingen, ten aanzien waaraan het risico bestaat dat eiseres zich daaraan schuldig zou kunnen maken. Dat eiseres op deze manieren misbruik zal maken van haar functie, is echter niets meer dan een aanname en mist elke grondslag. Daarnaast stelt eiseres ter zitting dat zij cliënten altijd bij organisaties zoals een zorginstelling of een revalidatiecentrum zal zien, en niet bij de cliënten thuis. De stelling dat zij in een één-op-één relatie kan komen te verkeren, gaat volgens eiseres daarom niet op.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gezien dit strafbare feit het risico bestaat dat eiseres haar functie misbruikt om met witwassen samenhangende criminaliteit te faciliteren en/of te bevorderen om zichzelf of anderen (financieel) te bevoordelen. Er bestaat een verhoogde kans dat dat de personen die aan haar zorg toevertrouwd worden in aanraking komen met criminele activiteiten. Verder bestaat de mogelijkheid dat eiseres zorg zal verrichten zonder te voldoen aan de van toepassing zijnde kwaliteitseisen. De mogelijkheid bestaat verder dat eiseres valse gegevens zal verstrekken of de functie anders oneigenlijk zal gebruiken om zichzelf of anderen (financieel) te bevoordelen. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de aan haar zorg toevertrouwde personen, controlerende instanties en/of de werkgever/opdrachtgever. Daarnaast bestaat er een risico dat eiseres haar administratieve handelingen niet naar behoren verricht en zij op deze manier genoemde derden benadeelt. Dat eiseres stelt geen administratieve taken te zullen vervullen, maakt vorenstaande niet anders. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het feit dat administratieve handelingen niet in de functieomschrijving zijn opgenomen, niet maakt dat eiseres geen administratieve handelingen zal verrichten. Hierbij verwijst verweerder in het verweerschrift naar de uitspraak van gerechtshof ’s Hertogenbosch van 22 mei 2018 [2] , rechtsoverweging 21.6. Ook kan de werkgever taken aan eiseres geven die gepaard gaan met administratieve handelingen. Daarnaast is de VOG voor langere duur geldig, eiseres kan door haar detacheringsbureau ook ergens anders worden tewerkgesteld.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het voorgaande navolgbaar uiteen gezet waarom de justitiële gegevens, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Verweerder heeft aan de hand van het toepasselijke screeningsprofiel ‘Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ er in redelijkheid op kunnen wijzen dat een verdenking van (gewoonte)witwassen niet te verenigen is met de functie van ‘verzorgende individuele gezondheidszorg’. In die functie is men namelijk belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van kwetsbare mensen, waarbij zich één-op-één-relaties kunnen doen voorkomen met de mogelijkheid van afhankelijkheid. Het risico bestaat dan dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van diefstal van goederen aanwezig is. De verwijzing van eiseres naar de functieomschrijving van ‘verzorgende individuele gezondheidszorg’ is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres in het geheel geen administratieve taken zal vervullen. Dat eiseres stelt dat zij niet bij mensen thuis zal werken, neemt niet weg dat zij in een één-op-één relatie kan komen te verkeren met degenen die aan haar hulp zijn toevertrouwd, ook in een organisatie, zoals een zorginstelling of een revalidatiecentrum. Bovendien is de VOG voor langere duur geldig, waardoor niet valt uit te sluiten dat eiseres op enig moment ook ander werk bij een andere organisatie zou kunnen gaan verrichten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2008 [3] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan. De beroepsgrond treft geen doel.
Subjectieve criterium
5. In het kader van het subjectieve criterium betoogt eiseres dat de zaak in het JDS gaat om een nog lopende zaak, die nog niet inhoudelijk is behandeld. Eiseres meent daarnaast dat er geen kans is op recidive. De beslissing tot schorsing van de preventieve hechtenis van de strafrechter maakt dat de strafrechter geen risico tot herhaling heeft aangenomen. Hier moet verweerder dan ook vanuit gaan. Daarnaast is het volgens eiseres van belang dat zij lang in de zorg heeft gewerkt zonder enig noemenswaardige complicatie. Eiseres merkt nog op dat een enkele verdenking van een strafbaar feit afwijzing van de VOG tot gevolg kán hebben, maar dat dit niet automatisch het geval is.
6. Verweerder heeft bij de beoordeling van het subjectieve criterium gekeken naar de omstandigheden van het geval, waarbij in ieder geval de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven is betrokken. Hoewel er sprake is van maar één strafbaar feit binnen de terugkijktermijn en de inhoudelijke beoordeling hiervan nog niet is geweest, wegen de belangen van eiseres volgens verweerder minder zwaar dan het risico voor de samenleving indien aan eiseres de VOG wordt afgegeven, gelet op het geringe tijdsverloop en de aard van het strafbare feit. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat de opvatting van eiseres, dat er geen sprake is van recidivegevaar, uitgaat van een onjuist uitgangspunt. De strafrechter geeft juist aan dat de schorsing van de preventieve hechtenis geschiedt onder de expliciete voorwaarde dat eiseres geen strafbare feiten zal plegen. Hiermee wordt juist niet aangenomen dat het recidivegevaar is geweken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op wat hiervoor is besproken, zich op het standpunt kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium niet in het voordeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft bij de beoordeling van het subjectieve criterium alle omstandigheden meegewogen. Verweerder heeft de belangen gewogen en toegelicht waarom hij, ondanks het belang van eiseres, tot de conclusie is gekomen dat de weging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Bij de weging heeft verweerder betrokken dat het misdrijf waar eiseres van verdacht wordt niet licht is. Daarbij acht verweerder het van belang dat eiseres ruim zeven weken in preventieve hechtenis heeft gezeten en dat de strafrechter bij de schorsing van de hechtenis heeft bepaald dat de onderzoeksgrond is komen te vervallen en dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang, en daaraan de voorwaarde heeft verbonden dat eiseres geen strafbare feiten zal plegen. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat hieruit niet blijkt dat geen sprake is van recidive gevaar. Dat de preventieve hechtenis is geschorst heeft verweerder daarom niet in het voordeel van eiseres hoeven uitleggen. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat het tijdsverloop te gering is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen, mede gelet op de aard en de duur van het strafbare feit waar eiseres van verdacht wordt. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620).
3.ECLI:NLRVS:2008:BE8822.