In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse Kankerbestrijding (KWF) en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. KWF vorderde ontruiming van een woning die toebehoorde aan de nalatenschap van de overleden heer [B]. De heer [B] had [gedaagde sub 1] tijdelijk onderdak geboden, maar na zijn overlijden weigerde [gedaagde sub 1] de woning te verlaten, ondanks verzoeken van KWF. De voorzieningenrechter moest beoordelen of KWF recht had op ontruiming van de woning.
De voorzieningenrechter oordeelde dat KWF voldoende aannemelijk had gemaakt dat [gedaagde sub 1] zonder recht of titel in de woning verbleef. De rechter stelde vast dat er geen huurovereenkomst was en dat [gedaagde sub 1] geen vergoeding had betaald voor het gebruik van de woning. Bovendien was er sprake van een spoedeisend belang, aangezien de woning onder hypotheek stond en de hypotheekverstrekker mogelijk tot executie zou overgaan.
De voorzieningenrechter verklaarde KWF niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen [gedaagde sub 1], omdat deze onder bewind stond en niet zelfstandig kon procederen. De vorderingen werden toegewezen tegen [gedaagde sub 2], de bewindvoerder, die werd veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 september 2022 te ontruimen. Tevens werd [gedaagde sub 2] veroordeeld in de proceskosten van KWF. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.