Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met de producties 1 tot en met 12,
- de akte domiciliekeuze van [eiseres] met productie 13,
- de conclusie van antwoord in reconventie met de producties 13 tot en met 24.
27 juli 2022 vonnis wordt gewezen.
2.Waar gaat de zaak over?
3.De feiten
- [onderneming 2] B.V., een dochtervennootschap van [gedaagde] ,
- [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ), een dochtervennootschap
van [gedaagde] , en
1. de overeenkomst zoals die door [eiseres] als productie 2 in het geding is gebracht,
genaamd “financiële lease-overeenkomst met contractnummer: [contractnummer] ”,
hierna te noemen: “de geldleningsovereenkomst”, en
genaamd “rentevergoeding deelbetaling contractnummer [contractnummer] ”.
4.De beoordeling
1. dat de belastingdienst bij [onderneming 1] bodembeslag zou leggen, en dat de machine onder dit beslag zou vallen, waardoor [eiseres] haar zekerheid zou kwijtraken,
Ook deze vraag wordt met “ja” beantwoord. Ook ten aanzien van dit punt geldt dat [eiseres] in haar e-mail van 3 juni 2019 zoals weergegeven in 3.12.1 duidelijk aan de advocaat van [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat zij vreesde voor een bodembeslag en dat zij daarom de machine in vuistpand wilde nemen. Hierin ligt besloten dat [eiseres] ervan uit ging dat de machine zich op de bodem van [onderneming 1] bevond. De advocaat van [gedaagde] had dit in ieder geval moeten begrijpen. [gedaagde] heeft naar aanleiding van deze e-mail van [eiseres] niet het standpunt ingenomen dat er voor een bodembeslag niet gevreesd hoefde te worden, omdat de machine zich niet op de “bodem” van [onderneming 1] bevond. [eiseres] mocht er daarom in de periode dat dit speelde (3 tot en met 5 juni 2019) vanuit gaan dat de machine zich op de bodem van [onderneming 1] bevond.
1. de lessor gedraagt zich als eigenaar van het lease-object, en
3. de lessor loopt het (positief/negatief) restwaarderisico ten aanzien van het
lease-object.
Na een huurtermijn van ten minste 96 maanden kan huurder de huur opzeggen met inachtname van een opzegtermijn van een maand.”
1. de optieprijs reëel is, dat wil zeggen is vastgesteld op basis van de op het moment
van het aangaan van het leasecontract redelijkerwijs te schatten waarde van het
lease-object aan het einde van de vaste leaseperiode;
bijdragen niet lager is dan 7,5% van de fiscale kostprijs;
punten 1 en 2 voortvloeit) ter beschikking wordt gesteld, dan wel wordt vervreemd
aan de lessee.
kwalificerende OL” bestaat tussen [gedaagde] en [onderneming 1] .
[gedaagde] heeft dat niet gedaan op 3 juni 2019, ook niet naar aanleiding van de e-mail van 3 juni 2019 zoals weergegeven in 3.12.1, en ook niet op 4 juni 2019 naar aanleiding van de e-mail van 4 juni 2019 met het verzoek om contact op te nemen. Tot slot heeft zij dat ook niet gedaan toen op 5 juni 2019 in aanwezigheid van de bestuurder van [gedaagde] (de heer [B] ) werd begonnen met het in vuistpand nemen van de machine door die ter plekke te demonteren.
(5 juni 2019) de gegronde vrees mocht hebben dat er bodembeslag op de machine zou worden gelegd en dat de Ontvanger vervolgens op de machine verhaal zou willen nemen. Daarnaast was [eiseres] er niet van op de hoogte dat het de bedoeling was van [gedaagde] om [onderneming 1] na faillietverklaring te laten doorstarten, dat daarvoor serieuze belangstelling was, en dat de machine daarvoor cruciaal was. Onder deze omstandigheden heeft [eiseres] niet onrechtmatig gehandeld door de machine op 5 juni 2019 in vuistpand nemen. Aan de beoordeling van de tweede grondslag voor het in het vuistpand nemen van de machine wordt niet meer toegekomen (zie 4.5.).
- dagvaarding € 90,62
4.982,00(2 punten × tarief € 2.491,00)
In dit verband wordt nog overwogen dat [eiseres] in conventie weliswaar geen wettelijke rente over de nakosten lijkt te vorderen en in reconventie wel. De rechtbank begrijpt echter dat [eiseres] heeft bedoeld om zowel in conventie al reconventie wettelijke te vorderen.
5.De beslissing
21 juli 2020 tot de dag van volledige betaling,