ECLI:NL:RBMNE:2022:3087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/2271
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 26 juli 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op 9 maart 2022, maar de Minister van Financiën, als verweerder, had niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn op 4 mei 2022 verstreken was, en dat de vervanging van de Wob door de Wet open overheid (Woo) hieraan niets verandert. Eiser heeft verweerder op 5 mei 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank bepaalt verder dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Financiën, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 9 maart 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 9 maart 2022. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [1] Op 28 maart 2022 heeft verweerder de beslistermijn verdaagd met vier weken. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 4 mei 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Dat op 1 mei 2022 de Wob is vervangen door de Wet open overheid (Woo) maakt het voorgaande niet anders. Ook op grond van de Woo heeft verweerder de beslistermijn overschreden.
4. Eiser heeft verweerder op 5 mei 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbijgegaan.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen reden om verweerder een langere termijn te geven.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6, eerste lid, van de Wob.
2.Artikel 6, tweede lid, van de Wob.