ECLI:NL:RBMNE:2022:3079

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/2061 en UTR 22_2102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst Toeslagen met betrekking tot bezwaarschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 27 juni 2022, zijn de beroepen van eiseres gegrond verklaard omdat de Belastingdienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar bezwaarschriften. Eiseres had twee bezwaarschriften ingediend, één op 29 juli 2021 en de andere op 20 september 2021, tegen besluiten van respectievelijk 27 juli 2021 en 8 september 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst niet binnen de wettelijk vereiste termijnen heeft beslist, ondanks een ingebrekestelling van eiseres op 31 januari 2022.

De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- per zaak, met een totaal van € 2.884,-, en heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen tien weken na de uitspraak alsnog besluiten bekend te maken. Tevens is bepaald dat de Belastingdienst een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,- per zaak. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50 per zaak, totaal € 759,-, en het griffierecht moet ook door de Belastingdienst aan eiseres worden vergoed.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van besluiten vernietigd en de Belastingdienst opgedragen om alsnog binnen de gestelde termijnen te handelen. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuursorganen om tijdig te beslissen op bezwaarschriften en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2061 en UTR 22/2102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman)
en

Belastingdienst Toeslagen/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen van eiseres, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschriften. Het betreft een bezwaarschrift van 20 september 2021 tegen het besluit van 8 september 2021 (UTR 22/2061) en een bezwaarschrift van 29 juli 2021 tegen het besluit van 27 juli 2021 (UTR 22/2102).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft haar bezwaarschriften ingediend op 29 juli 2021 en 20 september 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Bij brief van
16 september 2021 heeft verweerder deze termijn met zes weken verlengd voor zover het betreft het bezwaarschrift van 29 juli 2021.
4. Verweerder had uiterlijk op 11 januari 2022 op het bezwaarschrift van 29 juli 2021 moeten beslissen en uiterlijk 12 januari 2022 op het bezwaarschrift van 20 september 2021. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die data nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder voor beide bezwaarschriften op 31 januari 2022 in gebreke heeft gesteld, door verweerder ontvangen op 1 februari 2022, en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet juist vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom is in beide zaken in dit geval verschuldigd vanaf 16 februari 2022 tot 30 maart 2022 en bedraagt € 1.442,- per zaak. De totale dwangsom is dus € 2.884,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluiten op de bezwaarschriften heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
8. Verweerder moet dit doen binnen tien weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat er veel aanvragen zijn ingediend die, net als deze zaken, zien op herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder wil al deze aanvragen zorgvuldig afhandelen. In de zaken van eiseres moet er nog een hoorzitting in bezwaar plaatsvinden. Deze hoorzitting is nog niet gepland. Daarna heeft verweerder tijd nodig om op de bezwaarschriften te beslissen. De rechtbank vindt dat een goede reden. Voor toekenning van het verzoek van verweerder om deze termijn van tien weken zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaaradviescommissie, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,- per zaak.
10. De beroepen zijn kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
11. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt in beide zaken. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaken alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 per zaak, dus totaal € 759,-.
12. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht in beide zaken aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt in beide zaken het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,- per zaak, dus in totaal op € 2.884,-;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres in beide zaken afzonderlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- per zaak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres in beide zaken heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder in beide zaken tot betaling van € 379,50 aan proceskosten, dus in totaal € 759,-. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.