ECLI:NL:RBMNE:2022:3066

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 1178
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij een bedrijf in Oostzaan. De aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Rechtsbescherming op basis van relevante justitiële gegevens die zich binnen de terugkijktermijn hebben afgespeeld. Eiser was verdacht van oplichting en diefstal, en verweerder oordeelde dat er een risico bestond dat eiser zijn functie zou misbruiken.

De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op basis van de strafbare feiten op het standpunt heeft mogen stellen dat voldaan is aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn beoordeling alle relevante justitiële gegevens heeft mogen betrekken, ook al was eiser nog niet onherroepelijk veroordeeld.

Eiser voerde aan dat de afwijzing in strijd was met de onschuldpresumptie en dat er geen herhaling van strafbare feiten zou optreden. De rechtbank oordeelt echter dat de onschuldpresumptie niet in het geding is, omdat de beoordeling van de VOG-aanvraag niet gericht is op de (on)schuld van de aanvrager, maar op het risico voor de samenleving. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen en dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Boudakhani).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij [bedrijf 1] in Oostzaan.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 januari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
1. Op 28 september 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij [bedrijf 1] in Oostzaan.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiser om een VOG voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij [bedrijf 1] in Oostzaan afgewezen. Verweerder heeft deze beslissing in bezwaar gehandhaafd. Uit de registratie in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) is verweerder gebleken dat er relevante justitiële gegevens over eiser bekend zijn die zich binnen de terugkijktermijn hebben afgespeeld. Aan de handhaving van de weigering van de VOG liggen twee openstaande strafzaken (met drie antecedenten) ten grondslag. Eiser wordt ervan verdacht op 24 juli 2020, op 9 oktober 2020 en op 7 januari 2021 zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting en diefstal. Verweerder is van mening dat, inden herhaald in de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier, een risico bestaat dat eiser zijn functie misbruikt teneinde hemzelf of anderen te bevoordelen. Ook bestaat het risico dat eiser zijn administratieve handelingen niet naar behoren verricht en op deze manier zijn werkgever benadeelt. Daarnaast bestaat een risico voor de veiligheid van goederen en/of gevoelige informatie en/of contante en girale waarden. Dit risico is er in gelegen dat eiser deze goederen en/of gevoelige informatie en/of contante en girale waarden ontvreemdt. Vanwege deze risico’s vormen de strafbare feiten volgens verweerder een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarom is er volgens verweerder voldaan aan het objectieve criterium. Verweerder heeft vervolgens getoetst aan het subjectieve criterium en in dat kader geen aanleiding gezien om in de omstandigheden van het geval toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Verweerder acht het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dan het belang dat eiser heeft bij verkrijging van de gevraagde VOG.
Het objectieve criterium
3. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er wordt voldaan aan het objectieve criterium. Verweerder heeft zich niet mogen baseren op openstaande strafzaken, omdat hij daar niet voor is veroordeeld en geen betrokkenheid bij heeft. Eiser doet een beroep op de onschuldpresumptie. Verder voert eiser aan dat er geen herhaling zal optreden van de strafbare feiten die verweerder in het JDS heeft aangetroffen. Eiser ziet de functie als een kans om weer de regie over zijn leven te hebben en niet afhankelijk te zijn van een uitkering.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van de strafbare feiten, die in het JDS staan geregistreerd en waarvan eiser wordt verdacht, op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium. In de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) staat dat verweerder bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG kennis kan nemen van alle op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens. [1] Verweerder mag alle in het JDS voorkomende strafrechtelijke antecedenten bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG betrekken, dus ook feiten waarvoor eiser niet onherroepelijk is veroordeeld. [2] De hoogste bestuursrechter heeft in zijn uitspraak van 7 april 2021 geoordeeld dat een enkele verdenking van een strafbaar feit voldoende grondslag biedt om een afwijzing van een VOG-aanvraag op te baseren. [3]
5. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van schending van de onschuldpresumptie. Volgens de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken kan de onschuldpresumptie in bestuursrechtelijke zaken van toepassing zijn als in die procedure een oordeel wordt gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. [4] De voorliggende beoordeling van verweerder heeft tot doel te voorkomen dat er een risico voor de samenleving ontstaat doordat strafbare feiten, die een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van bepaalde taken of bezigheden, binnen de uitoefening worden herhaald. Verweerder heeft de strafbare feiten waarvoor eiser nog niet is veroordeeld bij de beoordeling van de VOG-aanvraag mogen betrekken, omdat dergelijke beoordelingen niet zien op het geven van een oordeel over de (on)schuld van de persoon in kwestie.
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat toepassing van het objectieve criterium slechts ziet op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer het geconstateerde strafbare feit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. De beoordeling van het objectieve criterium staat derhalve los van de persoon van betrokkene. Dat het recidivegevaar klein zou zijn zoals door eiser gesteld, heeft verweerder dan ook niet relevant hoeven achten bij de beoordeling van het objectieve criterium. [5]
Het subjectieve criterium
7. Eiser voert aan dat verweerder het tijdverloop, de afdoening van de strafzaak en de hoeveelheid antecedenten onvoldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Verder is eiser van mening dat verweerder het belang van de samenleving niet heeft mogen prevaleren boven zijn persoonlijke belang bij toewijzing van de VOG. Eiser heeft zijn leven gebeterd. Eiser heeft zijn bijstandsuitkering stopgezet om meer regie over zijn leven te krijgen. Hij heeft een eigen bedrijf gestart, genaamd [bedrijf 2] , die hij heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Eiser heeft in loondienst gewerkt als chauffeur bij [bedrijf 3] , waarbij geen klachten over hem zijn geuit. Eiser stelt dat het gelet op zijn leeftijd ook moeilijk zal zijn om nog ergens anders te gaan werken.
8. De rechtbank is het niet eens met eiser dat verweerder het tijdsverloop, de afdoening van de strafzaak en de hoeveelheid antecedenten onvoldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Verweerder is hier in zijn besluitvorming naar het oordeel van de rechtbank voldoende op ingegaan. Zo heeft verweerder betrokken dat de verstreken periode sinds eiser voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen op 7 januari 2021, bezien in het licht van de terugkijktermijn, op dit moment te kort is. Verweerder heeft daarin meegewogen dat eiser meerdere keren in aanraking is gekomen met justitie. Omdat eiser meerdere antecedenten op zijn naam heeft staan, heeft verweerder de kans dat eiser opnieuw met justitie in aanraking zal komen als hoog ingeschat, mede gelet ook op het beperkte tijdsverloop. Verweerder heeft bij het Openbaar Ministerie (OM) informatie opgevraagd om een indruk te krijgen van de ernst van het strafbaar feit en uit die informatie is hem gebleken dat het vermeende strafbare feit zich op voorhand niet laat aanzien als een licht vergrijp. Het OM heeft zich namelijk gebogen over de schuldvraag in strafrechtelijke zin en geconcludeerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat een dagvaarding rechtvaardigt.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen en het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser bij toewijzing van de VOG. Verweerder heeft meegewogen dat eiser zijn bijstandsuitkering heeft stopgezet, dat hij zijn eigen bedrijf heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat hieruit blijkt dat hij een stap vooruit wens te maken, maar heeft dat onvoldoende zwaarwegend mogen vinden ten opzichte van het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat eiser te recent nog met justitie in aanraking is gekomen, wegens meerdere strafbare feiten, die niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. Dat eiser naar behoren heeft gefunctioneerd als chauffeur bij zijn vorige werkgever betekent ook niet dat verweerder tot afgifte van de VOG had moeten overgaan. De stelling van eiser dat hij, gelet op zijn arbeidsverleden en leeftijd, alleen als pakketbezorger stappen kan zetten, heeft verweerder niet hoeven te onderschrijven. Dit ook omdat hij onlangs nog een VOG heeft gekregen voor de functie van schoonmaker. Concluderend heeft verweerder alles overziend zich op het standpunt mogen stellen dat eiser weliswaar nadelige gevolgen ondervindt door het weigeren van de VOG, maar dat deze nadelen niet dermate onevenredig zijn, dat dit een afgifte van de VOG rechtvaardigt.
Het gelijkheidsbeginsel
10. Tot slot doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft op 3 mei 2021 een VOG gekregen voor de functie van chauffeur bij [bedrijf 3] en onlangs een VOG voor de functie van schoonmaker. Eiser meent dat verweerder hem daarom ook een VOG had moeten verlenen voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij [bedrijf 1] .
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder heeft op de zitting duidelijk gemaakt dat de situatie op 3 mei 2021 ten tijde van de afgifte van de VOG voor de functie van chauffeur anders was, omdat er op dat moment één strafbaar feit in het JDS geregistreerd stond. Verweerder heeft uitgelegd dat hij dat onvoldoende vond om geen VOG te verlenen. Nadien zijn er in het JDS nieuwe relevante justitiële gegevens geregistreerd. Op basis van deze nieuwe feiten heeft verweerder besloten om geen VOG aan eiser te verlenen voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier bij [bedrijf 1] . Op de zitting heeft verweerder verder uitgelegd dat voor de functie van schoonmaker een ander screeningsprofiel geldt dan voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat voor de functie van pakketten bezorger, vervoerder, koerier in het kader van de beoordeling van de afgifte van een VOG een zwaarder gewicht wordt toegekend aan vermogensdelicten. Verweerder heeft toegelicht dat eiser als pakketenbezorger, vervoerder, koerier belast is met het vervoeren en bezorgen van kostbare goederen, dat hij met gevoelige informatie en/of contante en girale waarden omgaat en enkele administratieve handelingen moet verrichten. Dat maakt dat verweerder bij de onderhavige aanvraag zwaarder heeft getild aan de in het JDS geregistreerde justitiële gegevens dan bij eisers aanvraag om een VOG voor de functie van schoonmaker. De rechtbank kan deze toelichting van verweerder volgen en acht verder van belang dat eiser op de zitting onvoldoende hiertegen in heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
De rechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 36, eerste lid, van de Wjsg.
2.Zie artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) en paragraaf 3.2.1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Beleidsregels).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:744).
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1535).
5.Zie paragraaf 3.2.2 van de Beleidsregels.