ECLI:NL:RBMNE:2022:3061

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
16/707308-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door holdingmaatschappij met aanzienlijke geldbedragen en bedrijfspand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., die wordt beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] B.V. in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018, samen met anderen, geldbedragen van in totaal € 4.313.716,65 en € 840.869,52 en een bedrijfspand in Nieuwegein heeft witgewassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, gezien de lange periode en de omvang van de transacties. De rechtbank heeft alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, waaronder aanzienlijke geldbedragen en het bedrijfspand, en heeft geen andere straf opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de voorwerpen afkomstig waren van misdrijf, en dat de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. De officier van justitie had geen andere straf gevorderd, en de verdediging had vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de tenlastelegging grotendeels bewezen verklaard, maar de verdachte is vrijgesproken van andere onderdelen van de aanklacht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/707308-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] b.v.,
gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen gehouden op 18 november 2021, 30 mei 2022, 31 mei 2022, 2 juni 2022 en 9 juni 2022. Op 28 juli 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mr. E.M. van den Burg en mr. B.S. Schnier (hierna in enkelvoud te noemen: de officier van justitie) en van hetgeen de raadsman van [verdachte] , de heer mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De vennootschap is ter zitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat [verdachte] :
primair
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein, samen met anderen,
  • geldbedragen van in totaal € 4.313.716,65 en/of in totaal € 840.869,52 en/of
  • een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats]

in de uitoefening van haar beroep of bedrijf heeft witgewassen, en daarmee een gewoonte heeft gemaakt van witwassen;

subsidiair ten laste gelegd als (eenvoudig) schuldwitwassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Kort gezegd is daartoe aangevoerd dat de inkomsten van [medeverdachte 2] B.V. (hierna: [medeverdachte 2] ), die bij [verdachte] terecht zijn gekomen, niet uit misdrijf afkomstig zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen primair ten laste gelegde [1]
[verdachte] in relatie tot [medeverdachte 2]
is in 2005 opgericht en was gevestigd op de [adres] te [plaats] . De enig aandeelhouder [2] en bestuurder van [medeverdachte 2] was [medeverdachte 3] B.V. (hierna: [medeverdachte 3] ). [3] [medeverdachte 3] fungeerde als een holdingmaatschappij waarvan [verdachte] en [medeverdachte 4] B.V. (hierna [medeverdachte 4] ) enig aandeelhouders en bestuurders waren. [4] [verdachte] fungeerde eveneens als een holdingmaatschappij, die als bedrijfsactiviteiten enkel “de verkrijging, het bezit, het beheer en vervreemding van alle vermogens bestanddelen” had [5] en waarvan [medeverdachte 1] enig aandeelhouder en bestuurder was. [6] Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [medeverdachte 4] ook fungeerde als een holdingmaatschappij waarvan [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) enig aandeelhouder [7] en bestuurder was. [8]
Op 9 oktober 2018 heeft [medeverdachte 5] tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 3] een holding is van hem en [medeverdachte 1] met als doel het beheren van de aandelen van [medeverdachte 2] en om de belangen van [medeverdachte 2] te behartigen. Daarnaast heeft [medeverdachte 5] verklaard dat [medeverdachte 4] zijn persoonlijke holding is, die samen met de holding van [medeverdachte 1] – [verdachte] – uitkomt in [medeverdachte 3] . Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de winst uit [medeverdachte 3] wordt verdeeld. [9] Op 9 oktober 2018 heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat hij en [medeverdachte 5] een salaris hebben vanuit [medeverdachte 2] , dat hij dit salaris vanuit [verdachte] betaald krijgt en dat hij soms een dividend uitkering ontvangt. [10]
Vandaag wordt door deze rechtbank ook het vonnis uitgesproken in de zaak tegen [medeverdachte 2] . [11] Daaruit blijkt dat [medeverdachte 2] is veroordeeld voor het strafbaar gestelde in artikel 11a van de Opiumwet. De in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen maken ook onderdeel uit van dit vonnis.
Bewezen is verklaard dat [medeverdachte 2] in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 oktober 2018 als groothandel een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen, die bestemd zijn voor de grootschalige beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, voorhanden heeft gehad, te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd heeft. Uit de analyse van verkopen van [medeverdachte 2] is gebleken dat 92,4 % van de omzet de verkoop van stoffen en voorwerpen betreft die worden aangemerkt als ‘hoog professioneel’ conform de Aanwijzing van de Opiumwet. [12] Verder blijkt uit de analyses dat 1% van het totaal aantal klanten
geenartikelen heeft afgenomen die als ‘hoog professioneel’ zijn aangemerkt en 8 % van de klanten binnen één indicator ‘hoog professionele’ artikelen heeft afgenomen van [medeverdachte 2] . Deze twee groepen tezamen zijn verantwoordelijk voor 0,4 % van de totale omzet van [medeverdachte 2] . [13] Negen van de tien grootste klanten van [medeverdachte 2] nemen het hele productassortiment van [medeverdachte 2] af (alle 12 indicatoren). [14]
Bankrekeningen [medeverdachte 3]
had in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 de volgende rekeningen:
 [rekeningnummer] [15]
 [rekeningnummer] [16]
 [rekeningnummer] [17]
Op 9 oktober 2018 is beslag gelegd op bovenstaande bankrekeningen van [medeverdachte 3] . [18] Deze rekeningen zijn voor 95,826 % gevoed door [medeverdachte 2] . [19] In de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 is € 10.044.490,73 overgeboekt van [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] .
  • € 955.900,01 is overgeboekt met omschrijving “Management vergoeding”.
  • € 9.528.000,- is zonder omschrijving overgeboekt.
  • € 49.085,61 is overgeboekt met omschrijving “ [medeverdachte 2] /huur”.
  • € 12.245,19 is overgeboekt met omschrijving “foutieve stortingen”.
  • € 500.740,08 is teruggestort van [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 3] heeft in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 € 4.313.716,65 overgeboekt naar [verdachte] .
  • € 731.216,65 is overgeboekt met omschrijving “Management vergoeding”.
  • € 181.500,- is overgeboekt met omschrijving “Extra Management Fee 2014”.
  • € 3.401.000,- is zonder omschrijving overgeboekt.
Bankrekeningen [verdachte]
had in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 de volgende rekeningen:
 [rekeningnummer] [22]
 [rekeningnummer] [23]
Op 5 oktober 2018 is beslag gelegd op bovenstaande bankrekeningen van [verdachte] . [24] Op 9 oktober 2018 is € 671.718,77 overgemaakt van de bankrekening met IBAN [rekeningnummer] naar Politie Midden Nederland, met omschrijving “TEL [telefoonnummer] VOOR MEER INFORMATIEWWW.ABNAMRO. NL/DERDENBESLAGEN”. [25]
Het eindsaldo van de bankrekening met IBAN [rekeningnummer] op 2 oktober 2018 was € 169.150,75. [26]
Het vanaf de bankrekeningen van [medeverdachte 3] afkomstige totaalbedrag van € 4.313.716,65 betreft 89,782 % van alle bijgeschreven bedragen op de bankrekeningen van [verdachte] . [27]
Bedrijfspand [verdachte]
Onder [verdachte] is het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [plaats] in beslag genomen. [28] De eigendom van dit bedrijfspand is op 27 december 2016 overgegaan op [verdachte] . Op de akte van levering staat “Dossiernr: [nummer] ”. [29]
Vanaf de bankrekening met IBAN [rekeningnummer] is tussen 13 en 16 december 2016 in acht transacties een totaalbedrag van € 384.500,- overgeboekt naar een rekening op naam van “030Notariaat”. Bij deze transacties staat vermeld “aankoop pand [adres] [plaats] waarborgsom dos [nummer] ” of “dos [nummer] ”. [30]
4.3.2.
Overwegingen primair ten laste gelegde
Toerekening gedragingen aan [verdachte]
Bij de beoordeling of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen, dient allereerst te worden bepaald of de gedragingen, het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van geldbedragen en het omzetten en gebruik maken daarvan ten behoeve van de aankoop van bedrijfspandenen het voorhanden hebben daarvan, kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] .
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedragingen hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Dergelijke gedragingen kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad [31] zal van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] is de holdingmaatschappij van [medeverdachte 1] en volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van [verdachte] uit “de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van alle vermogensbestanddelen.” Het doel van [verdachte] was het behartigen van de belangen van de holdingmaatschappij [medeverdachte 3] en het beheren van vermogensbestanddelen, waaronder de aandelen, de bankrekeningen en het onroerend goed. Gelet daarop passen naar het oordeel van de rechtbank de bewezen verklaarde gedragingen, inhoudende het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van geldbedragen en het omzetten en gebruik maken daarvan ten behoeve van de aankoop van een bedrijfspand en het voorhanden hebben daarvan, in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] . Het verwerven, in bezit hebben en het verrichten van betalingen betrof immers de hoofdactiviteit van [verdachte] . Het betrof ’enkel’ een holdingmaatschappij. Dit geldt ook voor het verrichten van betalingen ten behoeve van de aankoop van het bedrijfspand en het in bezit hebben daarvan. Tot slot zijn deze gedragingen [verdachte] ook dienstig geweest.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen verricht zijn in de sfeer van de rechtspersoon. Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor medeplegen, zodat [verdachte] van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
Van misdrijf afkomstig
Zoals eerder beschreven is [medeverdachte 3] de holdingmaatschappij van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] via hun holdingmaatschappijen [verdachte] en [medeverdachte 4] en enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 2] . Uit het bijgevoegde vonnis van rechtbank Midden-Nederland blijkt dat [medeverdachte 2] zich in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet door stoffen en voorwerpen te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren en voorhanden te hebben, waarvan [medeverdachte 2] wist dat deze bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Dit betekent dat deze omzet aangemerkt kan worden als ten minste ten dele afkomstig van de verkoop die in strijd is met artikel 11a van de Opiumwet afkomstig en daarmee van misdrijf afkomstig. Niet van een eigen misdrijf, nu [medeverdachte 2] het misdrijf heeft gepleegd.
Vermenging
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om niet alleen voorwerpen onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. In het geval vermogensbestanddelen die van misdrijf afkomstig zijn, vermengd zijn geraakt met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het vermengde vermogen worden aangemerkt als “gedeeltelijk” uit misdrijf afkomstig.
Nu 92,4 % van de omzet [medeverdachte 2] , dat van misdrijf afkomstig is, met het legale vermogen van [medeverdachte 2] vermengd is geraakt, de bankrekeningen van [medeverdachte 3] volledig gevoed zijn door [medeverdachte 2] en 89,782 % van de gelden op de bankrekeningen van [verdachte] afkomstig is van [medeverdachte 3] , is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van vermenging. Derhalve acht de rechtbank het vermengde vermogen van [verdachte] als “gedeeltelijk” uit misdrijf afkomstig.
Witwashandelingen
Uit de analyse van de bankrekeningen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] blijkt dat de bankrekeningen van [medeverdachte 3] in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 volledig werden gevoed vanuit [medeverdachte 2] . Daarnaast blijkt dat van de door [medeverdachte 3] ontvangen geldbedragen van [medeverdachte 2] , geldbedragen van in totaal € 4.313.716,65 zijn overgemaakt naar [verdachte] ten behoeve van salaris en dividend voor [medeverdachte 1] . Daarmee heeft [verdachte] deze bedragen verworven en voorhanden gehad. Daarnaast stond een bedrag van in totaal
€ 840.869,52 op de bankrekeningen van [verdachte] . Daarmee heeft [verdachte] dit bedrag ook voorhanden gehad. Verder is het eigendomsrecht van het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [plaats] overgegaan op [verdachte] . Daarmee heeft [verdachte] dit bedrijfspand verworven en voorhanden gehad. Met de betaling van het aankoopbedrag heeft [verdachte] de geldbedragen gemoeid met de aankopen overgedragen, omgezet en gebruikt.
Opzet
Feitelijk heeft [medeverdachte 1] de hierboven genoemde witwashandelingen vanuit [verdachte] verricht. Deze gedragingen kunnen – zoals hiervoor reeds is overwogen – worden toegerekend aan [verdachte] . Net zoals hij feitelijk handelingen heeft verricht waarvoor [medeverdachte 2] is veroordeeld, te weten het te koop aan te bieden, verkopen, afleveren en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die mede bestemd zijn voor de illegale hennepteelt. De vraag die voorligt is dan ook of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] het (voorwaardelijk) opzet had op het witwassen van de geldbedragen en het bedrijfspand. Uit het bijgevoegde vonnis van rechtbank Midden-Nederland blijkt dat [medeverdachte 2] , en daarmee [medeverdachte 1] als natuurlijk persoon, het voorwaardelijk opzet had op overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Hieruit en uit de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie, inhoudende dat de holdingmaatschappijen [medeverdachte 3] en [verdachte] het doel hadden de winst uit [medeverdachte 2] onder hem en [medeverdachte 5] te verdelen, maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] ook het voorwaardelijk opzet had om de geldbedragen en het bedrijfspand te witwassen. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat uit de analyse van de geldstromen blijkt dat de illegale winst van [medeverdachte 2] via de holdingmaatschappijen [medeverdachte 3] en [verdachte] ten goede is gekomen aan [medeverdachte 1] . Hij heeft immers salarissen en dividend uitgekeerd gekregen en is via [verdachte] eigenaar geworden van het bedrijfspand.
Conclusie
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 geldbedragen van in totaal € 4.13.716,65 en € 840.869,52 en het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] heeft witgewassen.
Gewoonte maken van witwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die zijn overgedragen en de hoeveelheid van de witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, meermalen, heeft witgewassen in de uitoefening van haar beroep of bedrijf en van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft [verdachte] B.V. (telkens) meerdere voorwerpen, te weten:

geldbedragen van in totaal 4.313.716,65 EUR (zie. p. 9572 dossier ZD-07 Witwassen) en

geldbedragen van in totaal 840.869,52 EUR (zie p. 9569-9570 dossier - ZD-07 Witwassen) en

een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en bijbehorende grond en bijgebouwen (zie p. 9575-9576 dossier - ZD-07 Witwassen)

verworven en voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl verdachte telkens wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk mede afkomstig waren uit enig misdrijf.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
witwassen in de uitoefening van zijn bedrijf

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OP TE LEGGEN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] - naast verbeurdverklaring van het beslag - geen (andere) straf op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastelegging en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
[verdachte] heeft geldbedragen van (telkens in totaal) € 4.313.716,65 en € 840.869,52 en een bedrijfspand met bijbehorende gebouwen en grond in [plaats] witgewassen en hiervan een gewoonte gemaakt. Door het witwassen van geld wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat zij dit ruim drie en een half jaar met forse geldbedragen en een bedrijfspand met een hoge waarde heeft gedaan.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit zoals hiervoor is geschetst, ligt naar het oordeel van de rechtbank een forse geldboete in de rede. Gelet op het feit dat de rechtbank alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren, acht de rechtbank het in dit geval passend om te bepalen dat [verdachte] geen andere straf dan verbeurdverklaring zal worden opgelegd.

9.BESLAG

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering:
€ 169.080,75 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498624.
€ 671.718.77 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498490.
[adres] , [plaats] met een waarde van € 247.000,-.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht bovengenoemde voorwerpen verbeurd te verklaren, nu met betrekking tot deze voorwerpen het ten laste gelegde strafbare feit is begaan.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren:
€ 169.080,75 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498624.
€ 671.718.77 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498490.
[adres] , [plaats] met een waarde van € 247.000,-.
Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf wordt opgelegd;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
€ 169.080,75 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498624.
€ 671.718.77 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498490.
[adres] , [plaats] met een waarde van € 247.000,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en
mr. G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I De tenlastelegging
Aan [verdachte] B.V. wordt ten laste gelegd dat:
primairzij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, heeft witgewassen in de uitoefening van haar beroep of bedrijf en/of van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben [verdachte] B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
 één of meer geldbedragen van in totaal 4.313.716,65 EUR (zie. p. 9572 dossier ZD-07 Witwassen) en/of
 één of meer geldbedragen van in totaal 840.869,52 EUR (zie p. 9569-9570 dossier - ZD-07 Witwassen) en/of
 een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen (zie p. 9575-9576 dossier - ZD-07 Witwassen)
verworven en/of voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren van uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiairzij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
 één of meer geldbedragen van in totaal 4.313.716,65 EUR (zie. p. 9572 dossier ZD-07 Witwassen) en/of
 één of meer geldbedragen van in totaal 840.869,52 EUR (zie p. 9569-9570 dossier - ZD-07 Witwassen) en/of
 een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen (zie p. 9575-9576 dossier - ZD-07 Witwassen)
verworven en/of voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren van uit enig (eigen) misdrijf.
Bijlage II Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2022 in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] B.V.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 november 2019, genummerd MDRBB16018, opgemaakt door de Politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 9753. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 2] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 2022.
3.Idem, p. 2023.
4.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 3] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 2015 en 2016.
5.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [verdachte] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 1988.
6.Idem, p. 1989.
7.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 4] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 1976.
8.Idem, p. 1977.
9.PV verhoor verdachte [medeverdachte 5] , ordner 1, p. 293.
10.PV verhoor verdachte [medeverdachte 1] , ordner 1, p. 362.
11.Het vonnis is als bijlage II gevoegd als bijlage aan onderhavig vonnis.
12.PvB-252, Analyse [medeverdachte 2] -omzetstatistiek op basis van Aanwijzing artikel 11a Opiumwet, ordner 14, p. 5824.
13.Idem, p. 5825.
14.Idem, p. 5827
15.PvB-300, Analyse Rabobank [rekeningnummer] [medeverdachte 3] B.V., ordner 16, p. 6852.
16.PvB-288, Analyse spaarrekening [rekeningnummer] [medeverdachte 3] B.V., ordner 15, p. 6410.
17.PvB-058, Analyse rekening [rekeningnummer] onv [medeverdachte 3] , ordner 6, p. 2621.
18.Een geschrift, te weten een Machtiging Conservatoir Beslag door de rechter-commissaris van deze rechtbank op 5 oktober 2018, ordner 10, p. 4569.
19.Idem, p. 9758.
20.PvB-279, Overkoepelende Geldstromen Bankrekeningen, ordner 14, p. 6297.
21.Idem, p. 6298.
22.PvB-293, Analyse [rekeningnummer] [verdachte] B.V., ordner 16, p. 6748.
23.PvB-060, Analyse rekening [rekeningnummer] [verdachte] BV, ordner 6, p. 2629.
24.Een geschrift, te weten een Machtiging Conservatoir Beslag door de rechter-commissaris van deze rechtbank op 5 oktober 2018, ordner 11, p. 4590.
25.PvB-060A, Analyse ABN [rekeningnummer] [verdachte] B.V. Update periode van 27 oktober 2017 tot en met 24 oktober 2018, ordner 6, p. 2632.
26.PvB-293, Analyse [rekeningnummer] [verdachte] B.V., ordner 16, p. 6748.
27.PvB-377, Nadere toelichting voeding banksaldi en financiering onroerend goed, aanvulling einddossier, p. 9762.
28.Een geschrift, te weten een Machtiging Conservatoir Beslag door de rechter-commissaris van deze rechtbank op 5 oktober 2018, ordner 11, p. 4590.
29.Een geschrift, te weten een akte van levering betreffende de [adres] te [plaats] , als bijlage gevoegd bij PvB-337, Nadere toelichting voeding banksaldi en financiering onroerend goed, aanvulling einddossier, p. 9791 tot en met 9795.
30.PvB-293, Analyse [rekeningnummer] [verdachte] B.V., ordner 16, p. 6749.
31.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733