ECLI:NL:RBMNE:2022:3060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
16/707306-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door holdingmaatschappij met aanzienlijke geldbedragen en bedrijfspanden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte] B.V., die wordt beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] B.V. in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018, samen met anderen, aanzienlijke geldbedragen van in totaal € 10.044.490,73 en € 477.764,21 heeft witgewassen. Daarnaast zijn er twee bedrijfspanden met bijbehorende gebouwen en grond in Nieuwegein betrokken bij de zaak. De rechtbank heeft alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, aangezien deze een aanzienlijk deel van het vermogen van de verdachte vormden. De rechtbank heeft geen andere straf opgelegd, omdat de verbeurdverklaring als voldoende werd beschouwd.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de officieren van justitie, mr. E.M. van den Burg en mr. B.S. Schnier, de vordering hebben ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Veldman, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en dat dit een gewoonte was geworden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de voorwerpen afkomstig waren van misdrijf, en dat de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon konden worden toegerekend. De rechtbank heeft de tenlastelegging bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht, maar geen andere straf opgelegd dan verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/707306-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] b.v.,
gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen gehouden op 18 november 2021, 30 mei 2022, 31 mei 2022, 2 juni 2022 en 9 juni 2022. Op 28 juli 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mr. E.M. van den Burg en mr. B.S. Schnier (hierna in enkelvoud te noemen: de officier van justitie) en van hetgeen de raadsman van [verdachte] , de heer mr. M. Veldman, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De vennootschap is ter zitting vertegenwoordigd door haar twee (indirecte) bestuurders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat [verdachte] :
primair
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein, samen met anderen,
  • geldbedragen van in totaal € 10.044.490,73 en/of in totaal € 477.764,21 en/of
  • een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of
  • een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats]

in de uitoefening van haar beroep of bedrijf heeft witgewassen, en daarmee een gewoonte heeft gemaakt van witwassen;

subsidiair ten laste gelegd als (eenvoudig) schuldwitwassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [medeverdachte 3] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Kort gezegd is daartoe aangevoerd dat de inkomsten van [medeverdachte 4] , die bij [verdachte] terecht zijn gekomen, niet uit misdrijf afkomstig zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen primair ten laste gelegde [1]
[verdachte] in relatie tot [medeverdachte 4] B.V.(hierna: [medeverdachte 4] )
[medeverdachte 4] is in 2005 opgericht en was gevestigd op de [adres] te [plaats] . De enig aandeelhouder [2] en bestuurder van [medeverdachte 4] was [verdachte] . [3] [verdachte] fungeerde als een holdingmaatschappij waarvan [medeverdachte 5] B.V. (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] B.V. (hierna [medeverdachte 6] ) enig aandeelhouders en bestuurders waren. [4] [medeverdachte 5] fungeerde eveneens als een holdingmaatschappij [5] waarvan [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) enig aandeelhouder en bestuurder was [6] . [medeverdachte 6] fungeerde ook als een holdingmaatschappij waarvan [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) enig aandeelhouder [7] en bestuurder was. [8]
Op 9 oktober 2018 heeft [medeverdachte 2] tegenover de politie verklaard dat [verdachte] een holding is van hem en [medeverdachte 1] met als doel het beheren van de aandelen van [medeverdachte 4] en om de belangen van [medeverdachte 4] te behartigen. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 6] zijn persoonlijke holding is, die samen met de holding van [medeverdachte 1] – [medeverdachte 5] – uitkomt in [verdachte] . Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de winst uit [verdachte] wordt verdeeld. [9] Op 9 oktober 2018 heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat hij en [medeverdachte 2] een salaris hebben vanuit [medeverdachte 4] , dat hij dit salaris vanuit [medeverdachte 5] betaald krijgt en dat hij soms een dividend uitkering ontvangt. [10]
Vandaag wordt door deze rechtbank ook het vonnis uitgesproken in de zaak tegen [medeverdachte 4] . [11] Daaruit blijkt dat [medeverdachte 4] is veroordeeld voor het strafbaar gestelde in artikel 11a van de Opiumwet. De in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen maken ook onderdeel uit van dit vonnis.
Bewezen is verklaard dat [medeverdachte 4] in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 oktober 2018 als groothandel een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen, die bestemd zijn voor de grootschalige beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, voorhanden heeft gehad, te koop heeft aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd heeft. Uit de analyse van verkopen van [medeverdachte 4] is gebleken dat 92,4 % van de omzet de verkoop van stoffen en voorwerpen betreft die worden aangemerkt als ‘hoog professioneel’ conform de Aanwijzing van de Opiumwet. [12] Verder blijkt uit de analyses dat 1% van het totaal aantal klanten
geenartikelen heeft afgenomen die als ‘hoog professioneel’ zijn aangemerkt en 8 % van de klanten binnen één indicator ‘hoog professionele’ artikelen heeft afgenomen van [medeverdachte 4] . Deze twee groepen tezamen zijn verantwoordelijk voor 0,4 % van de totale omzet van [medeverdachte 4] . [13] Negen van de tien grootste klanten van [medeverdachte 4] nemen het hele productassortiment van [medeverdachte 4] af (alle 12 indicatoren). [14]
Bankrekeningen [verdachte]
had in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 de volgende rekeningen:
 [rekeningnummer] [15]
 [rekeningnummer] [16]
 [rekeningnummer] [17]
Op 9 oktober 2018 is beslag gelegd op bovenstaande bankrekeningen van [verdachte] . [18] Op 9 oktober 2018 stond in totaal een bedrag van € 477.764,21 op bovenstaande bankrekeningen. [19]
Bovenstaande rekeningen van [verdachte] zijn voor 95,826 % gevoed door [medeverdachte 4] . [20] In de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 is € 10.044.490,73 overgeboekt van [medeverdachte 4] naar [verdachte] .
  • € 955.900,01 is overgeboekt met omschrijving “Management vergoeding”.
  • € 9.528.000,- is zonder omschrijving overgeboekt.
  • € 49.085,61 is overgeboekt met omschrijving “ [medeverdachte 4] /huur”.
  • € 12.245,19 is overgeboekt met omschrijving “foutieve stortingen”.
  • € 500.740,08 is teruggestort van [verdachte] naar [medeverdachte 4] .
Bedrijfspanden [verdachte]
Onder [verdachte] is het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [plaats] in beslag genomen. [22] In deze panden was [medeverdachte 4] gevestigd. Het recht van eigendom van dit pand is op 5 juli 2017 overgegaan op [verdachte] . Het kenmerk van de akte van levering betrof 8550 en de koopprijs bedroeg € 725.000,-. [23] Deze koopprijs is middels drie betalingen verricht vanaf bankrekeningen van [verdachte] .
1. Op 22 juni 2017 is een bedrag van € 75.000,- betaald vanaf de bankrekening van [verdachte] met IBAN [rekeningnummer] aan “030Not inz. Derdengelden” met als omschrijving “Waarborgsom dos 8550 [medeverdachte 4] ”. [24]
2. Op 4 juli 2017 is een bedrag van € 500.000,- betaald vanaf de bankrekening van [verdachte] met IBAN [rekeningnummer] aan “030 Notariaat” met als omschrijving “eerste deel tbv dossier 8550”.
3. Op 4 juli 2017 is een bedrag van € 195.684,63 betaald vanaf de bankrekening van [verdachte] met IBAN [rekeningnummer] aan “030 Notariaat” met als omschrijving “laatste deel tbv dossier 8550”. [25]
Tot slot zijn onder [verdachte] de bedrijfspanden gelegen aan de [adres] te [plaats] in beslag genomen. [26] Op 5 maart 2012 is het recht van eigendom van deze panden overgegaan op [verdachte] . De koopprijs van de bedrijfspanden bedroeg € 306.000,-. Op 4 maart 2012 heeft [verdachte] een hypotheek afgesloten, betreffende de bedrijfspanden aan de [adres] voor een bedrag van € 250.000,-. Conform de hypotheekakte is vanaf de bankrekening van [verdachte] met IBAN [rekeningnummer] maandelijks een betaling verricht van € 1.145,83 aan [bedrijf] B.V. met de omschrijving "Hypotheek [adres] ". Totaal is tussen 27 maart 2015 en 28 december 2015 € 11.458,30 voldaan aan rente. [27]
De koopprijs is op 9 december 2015 middels drie betalingen verricht. Twee van deze betalingen gaan rechtstreeks naar [bedrijf] B.V. met de omschrijving “Aflossing Hypotheek [adres] deel 2/3”. Eén betaling betreft een bedrag van € 100.000,- en wordt overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 4] met [rekeningnummer] . De omschrijving bij deze transactie luidt “terugbetaling aflossing hypotheek adamse van verkeerd rek. nr betaald”. Op 9 december 2015 is vanaf de bankrekening van [medeverdachte 4] met [rekeningnummer] [28] een bedrag van € 100.000,- betaald aan [bedrijf] B.V. met de omschrijving “Aflossing Hypotheek [adres] deel 1”. [29]
4.3.2.
Overwegingen primair ten laste gelegde
Toerekening gedragingen aan [verdachte]
Bij de beoordeling of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen, dient allereerst te worden bepaald of de gedragingen, het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van geldbedragen en het omzetten en gebruik maken daarvan ten behoeve van de aankoop van bedrijfspanden, de afbetaling van de hypotheek op de bedrijfspanden en het voorhanden hebben daarvan, kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] .
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedragingen hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Dergelijke gedragingen kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad [30] zal van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] is de holdingmaatschappij van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via hun holdingmaatschappijen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van [verdachte] uit “de verkrijging, het bezit, het beheer en de vervreemding van alle vermogensbestanddelen.” Het doel van [verdachte] was het behartigen van de belangen van de werkmaatschappij [medeverdachte 4] en het beheren van vermogensbestanddelen, waaronder de aandelen, de bankrekeningen en het onroerend goed. Gelet daarop passen naar het oordeel van de rechtbank de bewezen verklaarde gedragingen, inhoudende het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van geldbedragen en het omzetten en gebruik maken daarvan ten behoeve van de aankoop van bedrijfspanden en de afbetaling van de hypotheek bedrijfspanden en het voorhanden hebben daarvan, in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] . Het verwerven, in bezit hebben en het verrichten van betalingen betrof immers de hoofdactiviteit van [verdachte] . Het betrof ’enkel’ een holdingmaatschappij. Dit geldt ook voor het verrichten van betalingen ten behoeve van de hypotheek op de bedrijfspanden en het in bezit hebben daarvan. Tot slot zijn deze gedragingen [verdachte] ook dienstig geweest.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen verricht zijn in de sfeer van de rechtspersoon. Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor medeplegen, zodat [verdachte] van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
Van misdrijf afkomstig
Zoals eerder beschreven is [verdachte] de holdingmaatschappij van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via hun holdingmaatschappijen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 4] . Uit het bijgevoegde vonnis van rechtbank Midden-Nederland blijkt dat [medeverdachte 4] zich in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet door stoffen en voorwerpen te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren en voorhanden te hebben, waarvan [medeverdachte 4] wist dat deze bestemd waren voor de illegale hennepteelt. Dit betekent dat deze omzet aangemerkt kan worden als ten minste ten dele afkomstig van de verkoop die in strijd is met artikel 11a van de Opiumwet afkomstig en daarmee van misdrijf afkomstig. Niet van een eigen misdrijf, nu [medeverdachte 4] het misdrijf heeft gepleegd.
Vermenging
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om niet alleen voorwerpen onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. In het geval vermogensbestanddelen die van misdrijf afkomstig zijn, vermengd zijn geraakt met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het vermengde vermogen worden aangemerkt als “gedeeltelijk” uit misdrijf afkomstig.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat van vermenging sprake is, kan de gehele omzet van [medeverdachte 4] worden aangemerkt als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.
Witwashandelingen
Uit de analyse van de bankrekeningen van [medeverdachte 4] en [verdachte] blijkt dat de bankrekeningen van [verdachte] in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 volledig werden gevoed vanuit [medeverdachte 4] . Door deze geldbedragen van in totaal € 10.044.490,73 van [medeverdachte 4] te ontvangen, heeft [verdachte] dit bedrag verworven en voorhanden gehad. Daarnaast stond op 9 oktober 2018 een bedrag van in totaal € 477.764,21 op de bankrekeningen van [verdachte] . Daarmee heeft [verdachte] dit bedrag ook voorhanden gehad. Verder is het eigendomsrecht van de bedrijfspanden gelegen aan de [adres] en de [adres] te [plaats] overgegaan op [verdachte] . Daarmee heeft [verdachte] deze bedrijfspanden verworven en voorhanden gehad. Met de betaling van het aankoopbedrag van de [adres] te [plaats] , heeft [verdachte] de geldbedragen gemoeid met de aankopen overgedragen, omgezet en gebruikt. Tot slot heeft [verdachte] door de hypotheek op betreffende de bedrijfspanden aan de [adres] te [plaats] af te betalen, deze geldbedragen eveneens overgedragen, omgezet en gebruikt.
Opzet
Feitelijk hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de hierboven genoemde witwashandelingen vanuit [verdachte] verricht. Deze gedragingen kunnen – zoals hiervoor reeds is overwogen – worden toegerekend aan [verdachte] . Net zoals zij feitelijk de handelingen hebben verricht waarvoor [medeverdachte 4] is veroordeeld, te weten het te koop aan te bieden, verkopen, afleveren en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die mede bestemd zijn voor de illegale hennepteelt. De vraag die voorligt is dan ook of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het (voorwaardelijk) opzet hadden op het witwassen van de geldbedragen en de bedrijfspanden. Uit het bijgevoegde vonnis van rechtbank Midden-Nederland blijkt dat [medeverdachte 4] , en daarmee [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als natuurlijke personen, het voorwaardelijk opzet hadden op overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Hieruit en uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de politie, inhoudende dat de holdingmaatschappijen - waaronder [verdachte] - het doel hadden de winst uit [medeverdachte 4] onder hen te verdelen, maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook het voorwaardelijk opzet hadden om de geldbedragen en bedrijfspanden te witwassen. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat uit de analyse van de geldstromen blijkt dat de illegale winst van [medeverdachte 4] via de holdingmaatschappijen [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] ten goede is gekomen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben immers salarissen en dividend uitgekeerd gekregen en zijn via [verdachte] eigenaar geworden van de bedrijfspanden.
Conclusie
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 geldbedragen van in totaal € 10.044.490,73 en € 477.764,21 en de bedrijfspanden aan de [adres] en de [adres] te [plaats] heeft witgewassen.
Gewoonte maken van witwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die zijn overgedragen en de hoeveelheid van de witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein en/of (elders) in Nederland meermalen, heeft witgewassen in de uitoefening van haar beroep of bedrijf en van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft [verdachte] B.V. (telkens) meerdere voorwerpen, te weten:
  • geldbedragen van in totaal 10.044.490,73 EUR (zie p. 9571 dossier ZD-07 Witwassen) en
  • geldbedragen van in totaal 477.764,21 EUR (zie p. 9569 dossier ZD-07 Witwassen) en
  • een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en bijbehorende grond en bijgebouwen (zie p. 9574 dossier, ZD-07 Witwassen) en
  • een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en bijbehorende grond en bijgebouwen (zie p. 9574-9575 dossier, ZD-07 Witwassen)

verworven en voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl verdachte telkens wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk mede afkomstig waren van uit enig misdrijf.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
witwassen in de uitoefening van zijn bedrijf

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OP TE LEGGEN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] - naast verbeurdverklaring van het beslag - geen (andere) straf op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de tenlastelegging en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
[verdachte] heeft geldbedragen van (telkens in totaal) € 10.044.490,73 en € 477.764,21 en twee bedrijfspanden met bijbehorende gebouwen en grond in Nieuwegein witgewassen en hiervan een gewoonte gemaakt. Door het witwassen van geld wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat zij dit ruim drie en een half jaar met forse geldbedragen en bedrijfspanden met een hoge waarde heeft gedaan.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit zoals hiervoor is geschetst, ligt naar het oordeel van de rechtbank een forse geldboete in de rede. Gelet op het feit dat de rechtbank alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren, acht de rechtbank het in dit geval passend om te bepalen dat [verdachte] geen andere straf dan verbeurdverklaring zal worden opgelegd.

9.BESLAG

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering:
€ 405.975,96 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498505.
€ 67.310,24 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498625.
€ 4.408,01 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498700.
[adres] te [plaats] met een waarde van € 401.000,-.
[adres] te [plaats] met een waarde van € 196.000,-.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren, nu met betrekking tot deze voorwerpen het ten laste gelegde strafbare feit is begaan.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren:
€ 405.975,96 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498505.
€ 67.310,24 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498625.
€ 4.408,01 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498700.
[adres] te [plaats] met een waarde van € 401.000,-.
[adres] te [plaats] met een waarde van € 196.000,-.
Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf wordt opgelegd;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
1. € 405.975,96 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498505.
2. € 67.310,24 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498625.
3. € 4.408,01 [rekeningnummer] tnv [verdachte] B.V. met voorwerpnummer MDRBB16018_498700.
4. [adres] te [plaats] met een waarde van € 401.000,-.
5. [adres] te [plaats] met een waarde van € 196.000,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en
mr. G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I De tenlastelegging
Aan [verdachte] B.V. wordt ten laste gelegd dat:
primairzij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, heeft witgewassen in de uitoefening van haar beroep of bedrijf en/of van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben [verdachte] B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
 één of meer geldbedragen van in totaal 10.044.490,73 EUR (zie p. 9571 dossier ZD-07 Witwassen) en/of
 één of meer geldbedragen van in totaal 477.764,21 EUR (zie p. 9569 dossier ZD-07 Witwassen) en/of
 een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen (zie p. 9574 dossier, ZD-07 Witwassen) en/of
 een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen (zie p. 9574-9575 dossier, ZD-07 Witwassen)
verworven en/of voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren van uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiairzij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 17 oktober 2018 te Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
 één of meer geldbedragen van in totaal 10.044.490,73 EUR (zie p. 9571 dossier ZD-07 Witwassen) en/of
 één of meer geldbedragen van in totaal 477.764,21 EUR (zie p. 9569 dossier ZD-07 Witwassen) en/of
 een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen (zie p. 9574 dossier, ZD-07 Witwassen) en/of
 een onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] en/of bijbehorende grond en/of bijgebouwen (zie p. 9574-9575 dossier, ZD-07 Witwassen)
verworven en/of voorhanden gehad en/of (gedeeltelijk) overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren van uit enig (eigen) misdrijf.
Bijlage II Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2022 in de strafzaak tegen [medeverdachte 4] B.V.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 november 2019, genummerd MDRBB16018, opgemaakt door de Politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 9753. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 4] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 2022.
3.Idem, p. 2023.
4.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [verdachte] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 2015 en 2016.
5.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 5] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 1988.
6.Idem, p. 1989.
7.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [medeverdachte 6] van 28 maart 2017, als bijlage gevoegd bij PvB-020, ordner 5, p. 1976.
8.Idem, p. 1977.
9.PV verhoor verdachte [medeverdachte 2] , ordner 1, p. 293.
10.PV verhoor verdachte [medeverdachte 1] , ordner 1, p. 362.
11.Het vonnis is als bijlage II gevoegd als bijlage aan onderhavig vonnis.
12.PvB-252, Analyse [medeverdachte 4] -omzetstatistiek op basis van Aanwijzing artikel 11a Opiumwet, ordner 14, p. 5824.
13.Idem, p. 5825.
14.Idem, p. 5827
15.PvB-300, Analyse Rabobank [rekeningnummer] [verdachte] B.V., ordner 16, p. 6852.
16.PvB-288, Analyse spaarrekening [rekeningnummer] [verdachte] B.V., ordner 15, p. 6410.
17.PvB-058, Analyse rekening [rekeningnummer] onv [verdachte] , ordner 6, p. 2621.
18.Een geschrift, te weten een Machtiging Conservatoir Beslag door de rechter-commissaris van deze rechtbank op 5 oktober 2018, ordner 10, p. 4569.
19.PvB-377, Nadere toelichting voeding banksaldi en financiering onroerend goed, aanvulling einddossier, p. 9755.
20.Idem, p. 9758.
21.PvB-279, Overkoepelende Geldstromen Bankrekeningen, ordner 14, p. 6297.
22.Een geschrift, te weten een Machtiging Conservatoir Beslag door de rechter-commissaris van deze rechtbank op 5 oktober 2018, ordner 10, p. 4569.
23.PvB-332, Informatie leveringsakte [adres] , ordner 23, p. 9670.
24.PvB-058, Analyse rekening [rekeningnummer] onv [verdachte] , ordner 6, p. 2622.
25.PvB-300, Analyse Rabobank [rekeningnummer] [verdachte] B.V., ordner 16, p. 6854.
26.Een geschrift, te weten een Machtiging Conservatoir Beslag door de rechter-commissaris van deze rechtbank op 5 oktober 2018, ordner 10, p. 4569.
27.PvB-331, Aanvulling analyse diverse bankrekeningen, ordner 23, p. 9668.
28.PvB-331, Aanvulling analyse diverse bankrekeningen, ordner 23, p. 9668.
29.PvB-299, Analyse Rabobank [rekeningnummer] , ordner 16, p. 6851.
30.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733