Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V., over de opheffing van conservatoire beslagen. De partijen hadden drie aannemingsovereenkomsten gesloten voor een bouwproject, maar [eiseres] B.V. heeft deze opgezegd omdat zij geen goedkeuring had gekregen van een derde partij. [gedaagde] B.V. heeft hierop beslag gelegd op de tegoeden van [eiseres] B.V. bij de Rabobank. [eiseres] B.V. vorderde in kort geding de opheffing van deze beslagen, stellende dat zij hierdoor in haar bedrijfsvoering werd belemmerd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] B.V. spoedeisend belang had bij haar vorderingen, maar dat de vorderingen van [gedaagde] B.V. niet summierlijk ondeugdelijk waren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de aannemingsovereenkomsten tot stand zijn gekomen zonder opschortende voorwaarden en dat de opzegging door [eiseres] B.V. niet in strijd was met de wet. De voorzieningenrechter heeft echter ook vastgesteld dat de bedragen waarvoor beslag was gelegd te hoog waren en heeft daarom de beslagen gedeeltelijk opgeheven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.
De uitspraak benadrukt het belang van de waarheidsplicht in beslagprocedures en de noodzaak voor partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft de beslagen opgeheven voor zover deze een bepaald bedrag te boven gingen, en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.