ECLI:NL:RBMNE:2022:3044

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
C/16/525521 / HA ZA 21-532
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aannemingsovereenkomst en aansprakelijkheid van een zelfstandig opdrachtnemer voor schade door vertraging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) en een zelfstandig opdrachtnemer (hierna: [gedaagde]). De zaak betreft de ontbinding van een aannemingsovereenkomst door de opdrachtgever, woningcorporatie Stichting de Alliantie, als gevolg van vermeende vertraging bij de uitvoering van een renovatieproject. [Eiseres] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomst, en vordert een schadevergoeding van € 235.000,-. Daarnaast heeft [eiseres] de overeenkomst van opdracht met [gedaagde] ontbonden en vordert zij terugbetaling van € 36.173,58 voor verrichte werkzaamheden.

[gedaagde] betwist de aansprakelijkheid en stelt dat hij niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij vordert in reconventie betaling van vier onbetaalde facturen, totaal € 7.777,04. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en de reconventionele vordering van [gedaagde] toegewezen. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de vertraging en dat de ontbinding van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft [eiseres] veroordeeld tot betaling van de facturen van [gedaagde] en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/525521 / HA ZA 21-532
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.J. Bakker te Naarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F.A. Geevers te De Meern.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 juli 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2022 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.
2. Waar gaat het in deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] is tot eind september 2020 als zelfstandig opdrachtnemer werkzaam geweest voor [eiseres] . In opdracht van [eiseres] verrichtte [gedaagde] vanaf medio 2018 tot eind september 2020 werkzaamheden voor het project ‘ [project] ’ (hierna: het project). Woningcorporatie Stichting de Alliantie (hierna: de Alliantie) heeft die opdracht, die inhield dat de buitenzijde van een wooncomplex moest worden gerenoveerd, aan [eiseres] gegeven. De eerste gesprekken tussen [eiseres] , met aanwezigheid van [gedaagde] , en de Alliantie over het project zijn in juni 2018 gevoerd. De aannemingsovereenkomst is uiteindelijk (pas) op 12 juni 2020 tussen de Alliantie en [eiseres] gesloten. Op 24 augustus 2020 zijn aanvragen bij nutsbedrijven ingediend voor het laten verrichten van werkzaamheden (het verleggen van kabels en leidingen).
2.2.
De Alliantie heeft de aannemingsovereenkomst met [eiseres] op 5 oktober 2020 ontbonden. Volgens [eiseres] heeft de Alliantie de overeenkomst ontbonden omdat zij van mening was dat [eiseres] tekort was geschoten in haar verplichting om tijdig aanvragen te doen bij nutsbedrijven voor het verleggen van leidingen. De Alliantie meende dat de planning daardoor niet kon worden gehaald en dat het project dus vertraging zou oplopen.
2.3.
[eiseres] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst door de Alliantie. Volgens [eiseres] had [gedaagde] de nutsaanvragen eerder (in juli 2018 en in ieder geval 18 weken voor juli 2020) moeten indienen. Hij had [eiseres] in juli 2018 ook gezegd dat hij dat had gedaan. [eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 235.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.4.
Daarnaast heeft [eiseres] de overeenkomst van opdracht met [gedaagde] op 29 september 2020 ontbonden. [eiseres] vordert uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis alle bedragen terug die zij aan [gedaagde] heeft voldaan als vergoeding voor zijn werkzaamheden voor het project. Dat is een bedrag van € 36.173,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Tot slot vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente daarover.
2.5.
[gedaagde] betwist dat hij het project eerder had kunnen en moeten aanmelden bij de nutsbedrijven. Hij is van mening dat de Alliantie de overeenkomst ten onrechte heeft ontbonden en dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade van [eiseres] . Om dezelfde reden meent hij dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiseres] , waardoor deze niet door [eiseres] kon worden ontbonden. Volgens [gedaagde] moeten de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, waarbij [eiseres] in de proceskosten moet worden veroordeeld. In reconventie vordert hij dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van vier facturen die [eiseres] onbetaald heeft gelaten. Dit betreft in totaal een hoofdsom van
€ 7.777,04, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. Tot slot moet [eiseres] volgens [gedaagde] ook in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente daarover.

3.De beoordeling van de vorderingen

3.1.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen en de reconventionele vordering van [gedaagde] toewijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissingen is gekomen.
Indiening aanvraag bij nutsbedrijven juni 2018
3.2.
Volgens [eiseres] was het de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om tijdig aanvragen in te dienen bij nutsbedrijven, zodat zij op tijd konden beginnen met hun werkzaamheden. Zoals vermeld, verwijt [eiseres] [gedaagde] niet alleen dat hij dit niet heeft gedaan, zij neemt het hem ook kwalijk dat hij [eiseres] heeft verteld dat hij de aanvragen wél had ingediend. [eiseres] wijst in dit verband op de actielijst die is opgesteld naar aanleiding van werkbesprekingen die op 28 juni 2018 en 17 juli 2018 tussen [eiseres] en de Alliantie hebben plaatsgevonden. Over het onderwerp ‘nutsvoorzieningen’ is daarin opgenomen dat [gedaagde] morgen (de rechtbank begrijpt: op 29 juni 2018) contact zou opnemen over de nutsvoorzieningen. Vervolgens staat er (de rechtbank begrijpt: naar aanleiding van de werkbespreking op 17 juli 2018) dat [gedaagde] het project had aangemeld en de week erop zou gaan bellen voor het leggen van contact. [eiseres] heeft uit de actielijst naar haar zeggen begrepen dat [gedaagde] het project in juli 2018 had aangemeld. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar ten onrechte in die waan gelaten. Uiteindelijk heeft [gedaagde] de aanvraag pas in augustus 2020 ingediend.
3.3.
[gedaagde] erkent dat is afgesproken dat hij in juni 2018 contact zou leggen met de nutsbedrijven. Hij heeft dit ook gedaan. Het was volgens hem op dat moment echter nog niet mogelijk om het project aan te melden. Volgens [gedaagde] heeft de netbeheerder tijdens het telefoongesprek in juni 2018 de vraag gesteld wanneer de werkzaamheden zouden kunnen plaatsvinden. Nutsbedrijven hebben die informatie nodig om de werkzaamheden te kunnen inplannen. Op dat moment was er nog geen planning voor het project gemaakt waardoor het project nog niet kon worden aangemeld. [gedaagde] heeft [eiseres] volgens hem nooit verteld dat dit wel was gebeurd.
3.4.
Volgens de rechtbank blijkt onvoldoende uit de actielijst dat [gedaagde] in juli 2018 tegen [eiseres] heeft gezegd dat hij de aanvraag voor het project bij de nutsbedrijven had ingediend. In deze actielijst staat weliswaar dat het project is aangemeld, maar het is onduidelijk wat daaronder moet worden verstaan. [gedaagde] heeft het verslag bovendien niet zelf opgesteld en de actielijst bevat naast het onderwerp “nutsvoorziening” nog elf andere onderwerpen. De rechtbank kan de verklaring van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling, dat hij aan de vermelding dat hij het project had aangemeld niet te veel aandacht heeft besteed, in dit licht goed volgen. Uit deze enkele vermelding kan daarom niet worden afgeleid dat [gedaagde] [eiseres] heeft voorgespiegeld en het vertrouwen heeft gegeven dat hij de aanvragen bij de nutsbedrijven had ingediend en (belangrijker) dat de nutsbedrijven dus ieder moment met het verleggen van de leidingen konden starten.
3.5.
Vervolgens is relevant of het [gedaagde] kan worden aangerekend dat hij het project in juni 2018 niet bij de nutsbedrijven heeft aangemeld. In dit verband is van belang dat [eiseres] pas op 12 juni 2020 de aannemingsovereenkomst met de Alliantie heeft gesloten. Daarnaast staat vast dat het voor de uitvoering van het project noodzakelijk was om grond te kopen van de Gemeente [.] . Die grond is (pas) medio juli 2020 aan de Alliantie geleverd. Pas daarna kon de planning voor de uitvoering van het project definitief worden gemaakt en kon [eiseres] beginnen met haar werkzaamheden.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] het project ondanks de hiervoor genoemde omstandigheden al in juni 2018 kon aanmelden. Hij had een onzekere toekomstige datum moeten invullen bij de aanvraag, zodat hij in contact zou komen met de nutsbedrijven. Volgens [eiseres] hadden de nutsbedrijven dan direct beschikbaar kunnen zijn op het moment dat duidelijk was wanneer de werkzaamheden konden beginnen. De stelling van [eiseres] komt erop neer dat de nutsbedrijven ‘op afroep’ beschikbaar hadden kunnen zijn als [gedaagde] het project in juni 2018 had aangemeld en (al die tijd) contact met hen had onderhouden. Volgens [eiseres] hadden de nutsbedrijven in dat geval in juli 2020 direct kunnen beginnen met hun werkzaamheden.
3.7.
De rechtbank vindt het op voorhand niet waarschijnlijk dat een nutsbedrijf na een aanmelding in juni 2018 een lange tijd (in dit geval ruim twee jaar) op afroep beschikbaar blijft en direct werkzaamheden kan uitvoeren zodra duidelijk is wanneer dat volgens de opdrachtgever moet gebeuren. Het lag in dit licht en gezien de betwisting van [gedaagde] op de weg van [eiseres] om haar stelling, dat het voor [gedaagde] mogelijk was om in juni 2018 een aanvraag in te dienen bij de nutsbedrijven, terwijl op dat moment nog geen aannemingsovereenkomst was getekend en er geen planning bekend was, voldoende te onderbouwen. [eiseres] heeft dit niet gedaan; zij heeft volstaan met een blote stelling. Om deze reden kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] het project ten onrechte niet al in juni 2018 bij de nutsbedrijven heeft aangemeld.
Indiening aanvraag bij nutsbedrijven in 2020
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard dat het misschien niet nodig was geweest om de aanvraag al in juni 2018 bij de nutsbedrijven in te dienen, maar dat dat wel uiterlijk 18 weken voor medio juli 2020 had moeten zijn gebeurd.
3.9.
Ook hier geldt dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft gesteld dat het voor [gedaagde] mogelijk was om de aanvraag 18 weken voor medio juli 2020 in te dienen. Ook op dat moment was de aanneemovereenkomst met de Alliantie namelijk nog niet ondertekend, was de benodigde grond van de Gemeente [.] nog niet verworven en was er nog geen (definitieve) planning.
3.10.
Ook is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het noodzakelijk is om de aanvraag minimaal 18 weken voor de beoogde start van de werkzaamheden door de nutsbedrijven in te dienen. De aanvragen bij de nutsbedrijven zijn uiteindelijk op 24 augustus 2020 ingediend. Al op 26 augustus 2020 kon [eiseres] de Alliantie berichten dat de nutsbedrijven de werkzaamheden (uiterlijk) in week 48 van 2020 konden verrichten. De periode tussen het doen van de aanvragen op 24 augustus 2020 en de uitvoering van de werkzaamheden (uiterlijk) in week 48 betrof dus (maximaal) slechts 13 weken.
3.11.
[eiseres] heeft bovendien niet gemotiveerd gesteld dat het project geen vertraging zou hebben opgelopen als [gedaagde] 18 weken voor medio juli 2020 – als dat al mogelijk zou zijn geweest – de aanvragen bij de nutsbedrijven had ingediend. Het lag op de weg van [eiseres] om aan de hand van een planning aan te tonen dat de nutsbedrijven medio juli 2020 met hun werkzaamheden hadden moeten starten om te voorkomen dat er vertraging zou ontstaan. Volgens [gedaagde] moesten er namelijk eerst veel andere werkzaamheden worden verricht. [eiseres] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
Vertraging project door aanmelding augustus 2020
3.12.
Uit de brief van de Alliantie van 5 oktober 2020 aan [eiseres] , waarbij zij de overeenkomst heeft ontbonden, volgt dat het project volgens de aangepaste planning pas in augustus 2021 door [eiseres] kon worden afgerond. De opleverdatum was eerder op eind december 2020 gesteld.
3.13.
[eiseres] heeft niet gemotiveerd gesteld dat deze vertraging (geheel of ten dele) is veroorzaakt doordat de aanvragen bij de nutsbedrijven (pas) op 24 augustus 2020 zijn ingediend. Zoals hiervoor vermeld, konden de nutsbedrijven in week 48 van 2020 met de werkzaamheden starten, wat [eiseres] de Alliantie op 26 augustus 2020 heeft bericht. Het lag op de weg van [eiseres] om te stellen dat de andere werkzaamheden daardoor zodanig waren vertraagd dat het project pas in augustus 2021 zou kunnen worden opgeleverd aan de Alliantie. Zij heeft dit niet gedaan, terwijl [gedaagde] dit heeft betwist.
3.14.
Het is kortom niet komen vast te staan dat de oplevering van het project door toedoen van [gedaagde] is vertraagd. Zelfs al had [gedaagde] eerder aanvragen kunnen indienen bij de nutsbedrijven, dan is niet komen vast te staan dat de vertraging in het project – waarmee de Alliantie niet akkoord kon gaan – is veroorzaakt door het feit dat de aanvraag bij de nutsbedrijven pas op 24 augustus 2020 is ingediend. Daardoor kan [gedaagde] niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst door de Alliantie.
3.15.
Uit het voorgaande volgt ook dat [gedaagde] niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [eiseres] . [eiseres] mocht de overeenkomst met [gedaagde] niet ontbinden vanwege het feit dat de aanvragen bij de nutsbedrijven eind augustus 2020 zijn ingediend. [eiseres] stelt daarnaast dat [gedaagde] tekort is geschoten doordat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd en de reputatie van [eiseres] heeft beschadigd door toezeggingen aan een andere opdrachtgever van [eiseres] niet na te komen. [eiseres] heeft deze stellingen niet onderbouwd. Dit betekent dat [eiseres] de overeenkomst van opdracht met [gedaagde] niet rechtsgeldig heeft ontbonden. [eiseres] kan daarom geen aanspraak maken op terugbetaling van de bedragen die zij aan [gedaagde] heeft voldaan voor zijn verrichte werkzaamheden. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
Betaling facturen [gedaagde]
3.16.
Nu de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] niet rechtsgeldig is ontbonden, moet [eiseres] de vier facturen, waarvan [gedaagde] betaling vordert, alsnog voldoen. Drie van de vier facturen hebben betrekking op werkzaamheden die [gedaagde] heeft verricht voor het project. [eiseres] heeft de hoogte niet betwist, maar voert verweer met de stelling dat de facturen niet langer verschuldigd zijn als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. Gelet op het voorgaande houdt dit verweer, evenals het beroep op verrekening met de vordering van [eiseres] op [gedaagde] , geen stand.
3.17.
Ten aanzien van de factuur met 202074 en factuurdatum 28 september 2020 stelt [eiseres] dat zij niet kan beoordelen op welke werkzaamheden deze factuur betrekking heeft omdat de factuur niet is gespecificeerd. Bij gebrek aan wetenschap betwist [eiseres] dat de werkzaamheden waarop de factuur betrekking heeft door [gedaagde] zijn verricht. Ook dit argument treft geen doel. [gedaagde] stuurt wekelijks facturen. Deze factuur ziet op de werkzaamheden van [gedaagde] die hij in week 39 van 2020 heeft verricht. [eiseres] was de opdrachtgever van [gedaagde] en had daardoor zicht op zijn werkzaamheden. Als het zo is dat [gedaagde] in week 39 van 2020 geen (of minder) werkzaamheden voor [eiseres] heeft verricht, had [eiseres] dit moeten aanvoeren. Dat heeft zij niet gedaan.
3.18.
[eiseres] zal daarom worden veroordeeld om de vier facturen van [gedaagde] te voldoen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
Proceskosten
3.19.
De rechtbank zal [eiseres] als de in conventie in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in conventie worden begroot op:
- griffierecht € 1.666,00
- salaris advocaat
€ 4.982,00(2 punten x tarief VI)
totaal: € 6.648,00
3.20. Ook in reconventie wordt [eiseres] in het ongelijk gesteld en zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in reconventie worden begroot op € 478,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief I).
3.21.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum wordt vermeld.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.648,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
in reconventie
4.3.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 9.147,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over € 7.777,04 vanaf 13 oktober 2021 tot aan de dag van betaling,
4.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op heden begroot op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
4.5.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, alst [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 74,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
in conventie en in reconventie
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing in 4.1.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.