ECLI:NL:RBMNE:2022:3040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/457
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing standplaatsvergunning in strijd met bestemmingsplan en gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een standplaatsvergunning beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend om koffie, thee, koolzuurhoudende dranken en lekkernijen te verkopen bij de watertoren aan de [straat] in [plaats]. De gemeente, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders, heeft deze aanvraag op 21 juni 2021 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing bevestigd op 7 december 2021. De rechtbank heeft de zaak op 28 april 2022 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank constateert dat de afwijzing van de vergunning is gebaseerd op twee redenen. Ten eerste is de locatie waar eiser een vergunning voor wil, niet opgenomen in het Standplaatsenbeleid 2015, dat bepaalt dat vergunningen alleen voor bepaalde locaties kunnen worden verleend. Ten tweede is de standplaats in strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied van de gemeente [plaats]’. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is omdat de wet vereist dat een vergunning wordt geweigerd als deze in strijd is met het bestemmingsplan.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat verweerder wel een vergunning had verleend voor een seizoensstandplaats op een andere locatie. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet betekent dat eiser ook recht heeft op een vergunning, aangezien de situatie van eiser in strijd is met de wet. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, en dat hij geen standplaatsvergunning krijgt. Eiser krijgt ook het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] (verweerder)

(gemachtigde: mr. D. Kusi).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een standplaatsvergunning.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Op zitting heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd het bestemmingsplan over te leggen dat ten tijde van het bestreden besluit geldig was en om uitleg te geven over de standplaats op de locatie [locatie] , [dorp] .
Verweerder heeft op 2 mei 2022 het bestemmingsplan aan de rechtbank overgelegd en een standpunt ingenomen over de vergunning van de [straat] .
Eiser heeft hier op 6 mei 2022 op gereageerd.
De rechtbank heeft partijen op 31 mei 2022 gevraagd het binnen twee weken aan te geven als zij nog prijs stelde op een zitting. De rechtbank heeft in deze termijn geen reactie van partijen ontvangen.
Op 15 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd. Hij wil koffie, thee, koolzuurhoudende dranken en lekkernijen verkopen bij de watertoren aan de [straat] in [plaats] . Verweerder heeft deze aanvraag in het primaire besluit afgewezen en is in het bestreden besluit, met een gewijzigde motivering, bij dit besluit gebleven.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft voor deze afwijzing twee redenen genoemd. Ten eerste moet de vergunning volgens het Standplaatsenbeleid 2015 geweigerd worden. In dit beleid staat namelijk dat een standplaatsvergunning alleen voor bepaalde locaties verleend kan worden. De locatie waar eiser een vergunning voor wil staat hier niet genoemd. Voor bepaalde categorieën worden op andere locaties ook tijdelijke standplaatsen verleend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij seizoensgebonden producten. De locatie waar eiser een vergunning voor wil valt daar wel onder, maar de producten die eiser wil verkopen vallen hier niet onder. Bovendien heeft eiser niet een dergelijke vergunning aangevraagd. Verder zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot het alsnog verlenen van de vergunning. Er zijn namelijk meerdere standplaatshouders in [plaats] die soortgelijke producten verkopen aan passende recreanten op de aangewezen standplaatsen. Ten tweede is de standplaats in strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied van de gemeente [plaats] ’. Verweerder is daarom volgens de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente [plaats] 2019 (Apv) verplicht om de aanvraag af te wijzen.
Standpunt eiser
3. Eiser is het niet eens met het besluit. Volgens eiser had verweerder de hardheidsclausule uit het beleid toe moeten passen. De locatie is gelegen aan een knooppunt waar veel fietsers, wandelaars en kanovaarders voorbij komen. Eiser wil met zijn standplaats deze doelgroep bedienen. De locaties die in het beleid van verweerder staan voorzien niet in dit knooppunt. Daarnaast is de weigering van de vergunning volgens eiser in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft namelijk wel een vergunning verleend voor een seizoenstandplaats op de [locatie] , terwijl een standplaats op deze locatie ook in strijd met het bestemmingsplan is.
Oordeel van de rechtbank
4. Zoals op de zitting is gebleken zijn eiser en verweerder het erover eens dat de standplaats op de gevraagde locatie in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit ook in het bestemmingsplan wat door verweerder is overgelegd gelezen. Volgens de Apv moet een standplaatsvergunning in dat geval door verweerder worden afgewezen. [1] Dit kan anders zijn als eiser ook een omgevingsvergunning heeft. Eiser bezit echter niet over een omgevingsvergunning. Omdat de wet verplicht de standplaatsvergunning te weigeren als het in strijd is met het bestemmingsplan, is er ook geen ruimte om de hardheidsclausule toe te passen. Beleid mag namelijk niet in strijd zijn met de wet. De hardheidsclausule bestaat alleen om een standplaatsvergunning te verlenen voor een locatie die niet in het beleid genoemd staat. Niet om de mogelijkheid te bieden een standplaatsvergunning te verlenen die in strijd is met het bestemmingsplan.
5. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft in zijn standpunt van 2 mei 2022 bevestigd dat voor de locatie aan de [straat] / [locatie] (de rechtbank gaat er van uit dat eiser en verweerder het over dezelfde locatie hebben) een (seizoensgebonden) standplaatsvergunning is verleend. Verder heeft verweerder uitgelegd dat de standplaats op de locatie [straat] / [locatie] ook in strijd is met het bestemmingsplan, en dat hier geen omgevingsvergunning voor is verleend, maar dat deze omgevingsvergunning ook hier eigenlijk wel nodig was geweest. Verweerder heeft daarin dus een fout gemaakt. Het gelijkheidsbeginsel betekent niet dat een bestuursorgaan eerder gemaakte fouten moet herhalen. Dit is eens te meer zo als herhaling van die fout in strijd met de wet is, zoals hier het geval is. Dat voor de locatie [straat] / [locatie] wel een vergunning was verleend, betekent dan ook niet dat aan eiser een vergunning had moeten worden verleend.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen standplaatsvergunning krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022.
De rechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5:18, tweede lid, van de Apv.