5.8.De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.8.1.Niet in geschil is dat partijen voordat zij onenigheid kregen over de vier niet uitgevoerde voorstellingen met elkaar hebben samengewerkt op basis van het volgende principe: als [gedaagde] een school heeft gevonden die belangstelling heeft voor een voorstelling van [eiseres] worden er, zodra alle details in overleg met de betrokken partijen zijn ingevuld, twee contracten opgesteld en ondertekend: één tussen [gedaagde] en de school en één tussen [gedaagde] en [eiseres] . [eiseres] heeft als productie 22 en [gedaagde] heeft als productie 1 een aantal van deze contracten overgelegd. Daaruit blijkt dat [eiseres] na bemiddeling van [gedaagde] onder andere voorstellingen heeft uitgevoerd op [school 1] in [plaats 1] op 29 oktober 2019 en op [school 2] in [plaats 2] op 8 november 2019. Bij die gelegenheid heeft [gedaagde] steeds een contract (reserveringsbevestiging) opgemaakt en door de betreffende school laten ondertekenen en heeft zij tegelijkertijd ten behoeve van [eiseres] een contract (in tweevoud) toegestuurd met betrekking tot die door [eiseres] uit te voeren voorstelling, met het verzoek deze voor akkoord te ondertekenen en één exemplaar daarvan te retourneren. Dat contract voor [eiseres] heeft de volgende aanhef:
“Wij nodigen u uit mee te werken aan onderstaande uitvoering(en) volgens de tussen u en ons overeengekomen condities waarvan de Algemene Voorwaarden deel uitmaken (…).”
Dit door [gedaagde] aan [eiseres] toegezonden document kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst van opdracht. Door ondertekening en retournering van dit document aanvaardt [eiseres] het aanbod van [gedaagde] en komt een overeenkomst van opdracht tot stand tussen [gedaagde] en [eiseres] met betrekking tot de in dat document genoemde, specifieke voorstelling.
5.8.2.De kantonrechter constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] aan [eiseres] als het gaat om de vier voorstellingen niet de gebruikelijke contracten ter ondertekening heeft toegestuurd. Bij de beoordeling van de vraag of tussen partijen overeenkomsten van opdracht zijn gesloten voor de vier voorstellingen kan verder in het midden blijven of artikel 3 van de algemene voorwaarden, waarop [gedaagde] zich in dit verband beroept, tussen partijen geldt. Vast staat immers dat partijen voorafgaand aan het gerezen geschil over de vier voorstellingen steeds op de in artikel 3 van de algemene voorwaarden beschreven wijze hebben samengewerkt bij het sluiten van de overeenkomsten van opdracht voor het uitvoeren van voorstellingen door [eiseres] op scholen.
5.8.3.Volgens [eiseres] zijn er, ondanks het feit dat de gebruikelijke contracten in dit geval ontbreken, wel degelijk overeenkomsten van opdracht gesloten voor de vier voorstellingen. Zij verwijst naar een e-mailbericht gedateerd 26 juni 2019 afkomstig van [B] aan [A] , waarin [B] een lijst met scholen toestuurt waar [eiseres] naar zij stelt voorstellingen zou gaan doen in de periode september 2019 tot en met februari 2020 (productie 4 van [eiseres] ). [B] begint dat e-mailbericht echter met:
“Lijst met scholen tot dusver. Excuses voor de vertraging. Het is hier gierend druk hier.
Nog wel één en ander in te vullen qua data etc, maar daar hoop ik snel duidelijkheid over te hebben. Hier ben ik dezer dagen mee bezig. Ik hou je komende tijd op de hoogte van ontwikkelingen en details.”
Uit die tekst blijkt al dat het niet gaat om met scholen al gesloten overeenkomsten, maar – zoals [gedaagde] stelt – om een lijst met scholen die belangstelling hebben voor het eventueel sluiten van een overeenkomst. Uit dit e-mailbericht kan in elk geval niet worden opgemaakt dat [gedaagde] aan [eiseres] opdracht heeft verstrekt voor het uitvoeren van voorstellingen op de in dat e-mailbericht genoemde scholen.
5.8.4.Ook verwijst [eiseres] naar een document dat op 16 augustus 2019 door partijen is opgesteld waarin een actielijst is opgenomen naar aanleiding van het gesprek dat zij diezelfde dag hebben gevoerd. Op pagina twee van dit document staat onder “Acties [gedaagde] ”
“3. Gegevens rond krijgen bestaande boekingen ( [school 1] , [school 3] , [school 5] , [school 4] , [school 6] ”(productie 5 van [eiseres] ). Volgens [eiseres] blijkt ook uit dit document dat sprake was van concrete boekingen.
5.8.5.De kantonrechter kan [eiseres] daarin niet volgen. Vast staat immers dat volgens de werkwijze die partijen steeds hebben gevolgd, overeenkomsten pas werden gesloten als alle details waren ingevuld en besproken, waarna deze werden vastgelegd in een door beide partijen te ondertekenen contract. Het feit dat [gedaagde] de gegevens nog moet rondkrijgen wijst er nu juist op dat door [gedaagde] nog geen overeenkomsten met de betreffende scholen zijn gesloten, nog daargelaten dat die overeenkomsten van [gedaagde] met de scholen moet worden onderscheiden van de door [eiseres] gestelde overeenkomsten van opdracht tussen partijen, waarop haar vordering is gebaseerd. Dat die opdracht door [gedaagde] aan [eiseres] is verstrekt ten aanzien van die in de actielijst genoemde scholen, blijkt niet uit de tekst waarnaar [eiseres] verwijst.
5.8.6.Verder verwijst [eiseres] naar de tussen [A] en [B] gevoerde emailcorrespondentie over de vier voorstellingen, waaruit volgens [eiseres] blijkt dat [gedaagde] [eiseres] steeds in de veronderstelling heeft gelaten dat deze door zouden gaan in het schooljaar 2019/2020 (producties 6 t/m 10 bij dagvaarding). Uit de tekst van die emailcorrespondentie valt echter niet meer af te leiden dan dat [A] herhaaldelijk aan [B] heeft gevraagd of de speeldata al bekend waren en of hij kon bevestigen dat de vier voorstellingen nog in het schooljaar 2019/2020 zouden plaatsvinden. De kantonrechter neemt aan dat het lange tijd de verwachting van beide partijen is geweest dat de vier voorstellingen nog zouden plaatsvinden in het schooljaar 2019/2020. Daaruit kan echter niet geconcludeerd worden dat tussen [gedaagde] en [eiseres] overeenkomsten van opdracht zijn gesloten met betrekking tot die vier voorstellingen. Die overeenkomsten van opdracht werden immers pas gesloten op het moment dat alle details, waaronder de speeldata, vaststonden.
5.8.7.Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst niet is nagekomen, omdat de vier voorstellingen niet zijn doorgegaan in het schooljaar 2019/2020, dan volgt de kantonrechter haar niet in dat standpunt. [gedaagde] heeft zich ten opzichte van [eiseres] verplicht om te bemiddelen bij de verkoop aan scholen van de voorstellingen van [eiseres] . Dat is een inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis. Het feit dat de vier voorstellingen in het schooljaar 2019/2020 niet zijn doorgegaan is niet het gevolg van een tekortkoming van [gedaagde] , maar heeft een van buiten komende oorzaak: de uitbraak van de corona pandemie in maart 2020. Het standpunt van [eiseres] dat het heel wel mogelijk was geweest om voorstellingen door te laten gaan, eventueel in een andere vorm, gaat niet op. Het gaat er immers om of
de scholenonder die moeilijke en onzekere omstandigheden nog behoefte hadden aan de voorstellingen. De kantonrechter acht hoogst aannemelijk dat dit niet het geval was en dat de scholen – zoals [gedaagde] stelt – de voorstellingen, waarvoor zij met [gedaagde] nog geen overeenkomst waren aangegaan, liever wilden uitstellen totdat de corona maatregelen voorbij waren. Van enige tekortkoming van [gedaagde] is geen sprake, zeker omdat [gedaagde] aan [eiseres] heeft aangeboden de vier voorstellingen in het volgende schooljaar alsnog te verkopen en zij daarvoor ook moeite heeft gedaan. Het is [eiseres] die daaraan geen (onvoorwaardelijke) medewerking heeft willen verlenen, waardoor het niet is gelukt overeenkomsten met de scholen te sluiten.
5.8.8.Tot slot stelt [eiseres] dat [A] in een gesprek met [B] op 26 februari 2020 heeft afgesproken dat indien de vier voorstellingen in het schooljaar 2019/2020 niet door konden gaan, [eiseres] een factuur zou sturen naar [gedaagde] ter hoogte van de prijs van de voorstellingen met aftrek van de bemiddelingsvergoeding van 16%. [eiseres] heeft die factuur daarna ook opgemaakt en aan [gedaagde] verstuurd, maar [gedaagde] heeft geweigerd te betalen, zo stelt [eiseres] .
5.8.9.De kantonrechter overweegt dat [eiseres] in de dagvaarding ter onderbouwing van haar stelling dat die afspraak is gemaakt weliswaar verwijst naar een gespreksverslag dat is overgelegd als productie 12, maar zij heeft verzuimd aan te geven op welke specifieke passage in dat verslag zij doelt. Zij heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Een verdere onderbouwing door [eiseres] ontbreekt. [gedaagde] heeft betwist dat die afspraak is gemaakt. Die afspraak is daarom in rechte niet komen vast te staan.
Omdat [eiseres] niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, is voor bewijslevering op dit punt geen plaats.
5.8.10.De conclusie luidt dat de primaire vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Zowel de gestelde overeenkomsten van opdracht als de gestelde nadere afspraak op 26 februari 2020, waarvan zij nakoming vordert, zijn in rechte niet komen vast te staan. De gevorderde betaling van de vier voorstellingen wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen.
5.8.11.Uit alles wat hiervoor is overwogen, met name onder 5.8.7., volgt dat ook de subsidiaire vordering van [eiseres] strekkende tot schadevergoeding moet worden afgewezen. Van enige tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst of de (vermeende) overeenkomsten van opdracht (als gevolg waarvan [eiseres] schade zou hebben geleden) is geen sprake. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen.
De vordering van [eiseres] – proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad