ECLI:NL:RBMNE:2022:3027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/4928
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van een eiser die een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Eiser, geboren in 2001, heeft te maken met zwakbegaafdheid, ADD en PTSS. Op 10 september 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor beoordeling van zijn arbeidsvermogen, maar het Uwv heeft op 16 december 2020 besloten dat hij geen Wajong-uitkering krijgt. Dit besluit werd later in bezwaar door het Uwv bevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 mei 2022, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en andere betrokkenen, werd het geschil besproken. De rechtbank constateert dat de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld dat eiser momenteel niet over arbeidsvermogen beschikt, maar dat dit niet duurzaam zou zijn. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd om hem een Wajong-uitkering te verlenen.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit. De motivering van het Uwv dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen, is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4928 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: J. de Haan).

Inleiding

Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 en is op [geboortedatum] 2019 18 jaar geworden. Er is bij eiser sprake van zwakbegaafdheid, ADD en PTSS. Op 10 september 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor beoordeling van zijn arbeidsvermogen, omdat hij een uitkering wil krijgen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Met het besluit van 16 december 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser geen Wajong-uitkering krijgt, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet. Volgens het Uwv heeft eiser nu geen arbeidsvermogen, maar het Uwv verwacht dat eiser in de toekomst mogelijk weer kan werken.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 29 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 10 mei 2022 via MS Teams. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser namen de persoonlijke begeleider, de bewindvoerder en tevens mentor en de jobcoach van eiser deel aan de zitting.

Geschil

1. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv volgt dat eiser ten minste 4 uur per dag belastbaar en tot het gedurende een uur verrichten van een taak in staat wordt geacht. Verder volgt uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen dat eiser nu niet over arbeidsvermogen beschikt, omdat hij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, met name het nakomen van afspraken. Omdat eiser niet over voldoende basale werknemersvaardigheden beschikt, kan hij geen taak verrichten in een arbeidsorganisatie. Volgens de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen is het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser echter niet duurzaam, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.
2. Eiser is het daar niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd om aan eiser een Wajong-uitkering te verlenen.

Beoordelingskader

3. Op grond van de artikelen 1a:1 en 1a:2 van de Wajong kan enkel een recht op een Wajong-uitkering ontstaan als een betrokkene ‘als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft’.
Artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bepaalt dat een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 1a:1, onder 4, van de Wajong is vastgelegd dat onder ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben’ de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4. De rechtbank stelt voorop dat het mogelijk is om iemand niet duurzaam arbeidsongeschikt te achten op grond van verwachtingen over de ontwikkeling van zijn situatie in de toekomst. Hiervoor is dan wel vereist dat de motivering van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen aan bepaalde vereisten voldoet. De Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in Wajong-zaken, hanteert hiervoor strenge criteria. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiser kunnen ontwikkelen. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiser op zijn 18e jaar aan de orde zijn. In het geval de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor eiser. Uit de rapporten moet volgen wat de behandeling inhoudt en hoe en op welke wijze het arbeidsvermogen van eiser zich door die behandeling kan ontwikkelen. [1]

Beoordeling door de rechtbank

5. Eiser voert aan dat hij een stabiel ziektebeeld heeft en dat er geen behandelmogelijkheden zijn. Volgens eiser is zijn aandoening zodanig ernstig dat geen toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Eiser heeft al veel behandelingen ondergaan en niets heeft mogen helpen.
6. De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. Volgens de verzekeringsarts is geen sprake van een progressieve aandoening of een stabiele aandoening zonder behandelmogelijkheden. Er is bij eiser geen aandoening die zo ernstig is dat geheel geen ontwikkelingen verwacht mogen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat voor er PTSS behandelingen zijn en dat er aandacht is voor het aanleren van en het trainen in sociale vaardigheden en (inzicht in) sociale relaties. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is zwakbegaafdheid geen ziekte en is de ontwikkeling van vaardigheden niet uitgesloten. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert ook aan dat het Uwv zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank geeft eiser op dit punt wel gelijk.
8. Op de zitting is door de persoonlijke begeleider van eiser toegelicht dat eiser structureel afspraken en verplichtingen niet nakomt, ongeacht de gevolgen daarvan. In het licht daarvan is naar het oordeel van de rechtbank de motivering van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen dat eiser arbeidsvermogen kan ontwikkelen onvoldoende. De rechtbank licht dit verder toe.
9. De primaire verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben samen beoordeeld of eiser arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Zij hebben vastgesteld dat eiser door ziekte of gebrek niet in staat is om afspraken na te komen. Volgens de primaire verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is het niet uitgesloten dat eiser in de toekomst weer over arbeidsvermogen zou kunnen beschikken en hij in de toekomst weer een taak in een arbeidsorganisatie verrichten. Eiser kan dit ontwikkelen door adequate diagnostiek en behandeling, maar of dit lukt zal sterk afhangen van of en hoeverre eiser bereid is om voor behandeling te kiezen.
10. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn zwakbegaafdheid en PTSS geen ziekten en kan eiser daarmee vaardigheden ontwikkelen. Voor PTSS staan behandelingen open en er is bij eiser geen sprake van een ziekte waardoor hij niet voor die behandelingen in aanmerking komt. Ook is er bij eiser geen ziekte die zo ernstig is dat er geen mogelijkheden zijn voor de verbetering van de belastbaarheid, voor de verdere ontwikkeling en voor de toename van bekwaamheden en vaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben samen beoordeeld of eiser arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Volgens hen is gebleken dat er nog mogelijkheden zijn voor verbetering van de belastbaarheid, voor verdere ontwikkeling en voor toename van bekwaamheden of vaardigheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt dat na verdere behandeling, ontwikkeling en begeleiding de beperkingen van eiser op het gebied van basale werknemersvaardigheden naar verwachting zullen afnemen. Eiser zal dan mogelijk in staat zijn om onder adequate begeleiding afspraken met een werkgever te kunnen nakomen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze motivering van het Uwv niet aan de vereisten zoals genoemd in rechtsoverweging 4. De rechtbank stelt vast dat de aanname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat ontwikkeling van arbeidsvermogen mogelijk is, slechts is gebaseerd op algemene, niet op de persoon van eiser betrekking hebbende informatie. Een verwijzing naar algemene behandelingen is onvoldoende. Het Uwv had moeten onderzoeken wat de behandeling inhoudt en op welke wijze de ingezette behandeling van invloed is en welke concrete resultaten dit oplevert voor de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de mogelijkheden tot toename van bekwaamheden van eiser. De inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiser op zijn achttiende jaar aan de orde zijn. De rechtbank wijst er daarbij op dat is gebleken dat in het verleden is gebleken dat eiser (belangrijke) afspraken en verplichtingen structureel niet nakomt, ongeacht de consequenties daarvan.
12. Door dit na te laten heeft het Uwv onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
13. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Hierbij is de keuze aan het Uwv om te bepalen op welke wijze herstel plaatsvindt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013. [2]
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is op 24 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
de griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.