ECLI:NL:RBMNE:2022:3025

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/87
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de eiser. Eiser, die als bewaker in een fietsenstalling werkte, was sinds 10 november 2012 arbeidsongeschikt en ontving een uitkering op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had op 25 februari 2021 vastgesteld dat eiser per 21 februari 2021 voor 43,42% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar van eiser werd dit percentage op 25 november 2021 verhoogd naar 49,71%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.

De zitting vond plaats via Teams op 22 april 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.E.M.C. Koudijs, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J. Swart. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van eiser correct had vastgesteld. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van verzekeringsartsen, die aan de vereisten van zorgvuldigheid, consistentie en begrijpelijkheid voldeden. Eiser voerde aan dat zijn klachten waren onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had zijn conclusies onderbouwd met dossieronderzoek en informatie van de behandelend sector, en er waren geen nieuwe medische gegevens die wezen op een verslechtering van de situatie van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/87

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: J. Swart).

Procesverloop

Met het besluit van 25 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 21 februari 2021 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Volgens het Uwv is eiser vanaf 21 februari 2021 voor 43,42% arbeidsongeschikt.
Met het besluit van 25 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per 21 februari 2021 vastgesteld op 49,71%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Teams MS op 22 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser werkte als bewaker fietsenstalling voor 40 uur per week. Hij is op 10 november 2012 uitgevallen voor dit werk. Aan eiser is per 8 oktober 2014 een uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). In 2019 is een herbeoordeling verricht zonder dat dit tot een besluit heeft geleid. Op enig moment is besloten een nieuwe herbeoordeling van het recht op uitkering te laten plaatsvinden.
3. Een arts van het Uwv heeft vervolgens onderzoek gedaan en heeft beperkingen voor eiser vastgesteld en opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2021. De arts concludeert dat de benutbare mogelijkheden van eiser zijn toegenomen. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft daarna het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 43,42%.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser per de datum in geding beperkt conform de FML die op 20 oktober 2021 is opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiser bij de eerdere beoordeling correct is vastgesteld. De FML van 22 februari 2021 is om technische redenen op item 6.3 aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarna geconcludeerd dat er reden is om af te wijken van de primaire arbeidsdeskundige en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49,71%. In het voornemen van 28 oktober 2021 tot wijziging van het primaire besluit is dit aan eiser medegedeeld.

Het geschil

5. In deze zaak moet de rechtbank aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser correct heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidstoestand van eiser op 3 februari 2021 (de datum in geding).

De beoordeling

Beoordelingskader
6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. Die rapporten;
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan de eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Is de medische beoordeling onjuist?
7. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn klachten zijn onderschat. Volgens eiser zijn uit de in de bezwaarfase overgelegde medische stukken niet de juiste conclusies getrokken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser meent dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn medische rapport van 5 oktober 2021 heeft gebaseerd op dossieronderzoek en het telefonisch spreekuur in bezwaar. Daarnaast is via eiser informatie verkregen van de behandelend sector en is die informatie betrokken in de medische beoordeling. Op basis daarvan is gemotiveerd geconcludeerd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep de aangenomen beperkingen door de primaire arts volgt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat de medische informatie, informatie over het verleden en betreft het geen recente informatie of informatie die ziet op de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er dan ook geen nieuwe medische gegevens ingebracht die wijzen op een verslechtering in de medische situatie van eiser op of rond de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet eiser niet aan de criteria voor medisch geen benutbare mogelijkheden. Het standpunt dat eiser volledig arbeidsongeschikt is, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapport van 24 november 2021 niet onderbouwd met medische gegevens. Eiser heeft in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft daardoor geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
8. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
9. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dat kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.