ECLI:NL:RBMNE:2022:3023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
9527896 UC EXPL 21-7846
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van accountantswerkzaamheden en geschil over hoogte vergoeding

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een bedrag van € 5.299,80 van de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, voor verrichte accountantswerkzaamheden. De eiseres heeft in opdracht van de gedaagde werkzaamheden uitgevoerd en een voorschot van € 3.500,00 ontvangen. De gedaagde heeft echter geweigerd om de resterende facturen te betalen, met als argument dat het voorschot voldoende was voor de geleverde diensten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht was tussen partijen en dat de gedaagde verplicht was om de kosten voor de verrichte werkzaamheden te vergoeden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet kan volstaan met het betalen van alleen het voorschot, aangezien de werkzaamheden meer kosten met zich meebrachten dan het ontvangen voorschot. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

DRECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9527896 UC EXPL 21-7846 aw/1370
Vonnis van 25 mei 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.M.W. Spiertz, verbonden aan Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [A] .

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
-de dagvaarding met 9 producties is op 2 november 2021 bij [gedaagde] bezorgd,
- [gedaagde] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord),
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 april 2022, via Teams. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 25 mei 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft jarenlang in opdracht van [gedaagde] accountantswerkzaamheden uitgevoerd.
2.2.
[gedaagde] had tot en met 2019 twee aandeelhouders: [onderneming 1] B.V., waarvan [A] eigenaar is, en [onderneming 2] B.V., waarvan [B] eigenaar is. [gedaagde] bestond destijds uit een gerechtsdeurwaarderstak en een incassotak. De aandelen van [gedaagde] zijn inmiddels verkocht en de onderneming die [gedaagde] heeft gevoerd is gestaakt.
2.3.
In augustus 2020 heeft [gedaagde] aan [eiseres] opdracht verstrekt om de jaarrekening over 2019 samen te stellen en de eindejaarscontrole uit te voeren. [eiseres] heeft aan [gedaagde] voor die te verrichten werkzaamheden een voorschotnota toegestuurd van € 3.500,00. Die nota heeft [gedaagde] vervolgens betaald.
2.4.
Daarna heeft de heer [A] namens [gedaagde] per e-mail van 5 augustus 2020 aan de heer [C] , werkzaam bij [eiseres] , het volgende geschreven:
“Ik begrijp van [B (voornaam)] dat ook [onderneming 2] voor 15 augustus ingediend moet zijn.
Naar mijn idee moet alleen het resultaat van het gerechtsdeurwaarderskantoor verwerkt worden.
Dit hoeft niet met een beoordelingsverklaring.
Kun je dit in overweging nemen? Al het contact kan via mij lopen.”
2.5.
In reactie daarop schrijft [C] aan [A] , op 6 augustus 2020:
“Graag dan morgen de info over [onderneming 2] . Mutaties in 2019.
Alleen moet daar ook bij info over zijn prive vermogen per 31-12-2019.
Dat mag hij ook rechtstreeks aan mij mailen.
Ik verzorg dan de verslagstaat en breng de kosten bij jou in rekening. Dan verreken jij maar met [B (voornaam)] .
En graag via de email toestemming van [B (voornaam)] dat ik dan de verslagstaat verzorg. Ik wil hier geen gezeik over hebben.”
2.6.
[onderneming 2] B.V. heeft vervolgens toestemming gegeven aan [eiseres] voor het verzorgen van de verslagstaat. [A] heeft op voornoemd e-mailbericht van [C] van 6 augustus 2020 niet meer gereageerd.
2.7.
[eiseres] heeft de opgedragen accountantswerkzaamheden voor [gedaagde] en [onderneming 2] B.V. verricht. Zij heeft aan [gedaagde] op 2 oktober 2020 een factuur toegestuurd ter hoogte van € 5.299,80 door [gedaagde] nog te betalen, waarbij zij rekening heeft gehouden met het betaalde voorschot van € 3.500,00. Na protesten van [gedaagde] heeft zij die factuur op 22 juni 2021 gesplitst in een factuur van € 4.409,24 voor de werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van [gedaagde] en een factuur van € 890,56 voor de werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van [onderneming 2] B.V. Specificaties van de diverse in rekening gebrachte werkzaamheden heeft [eiseres] bijgevoegd. [gedaagde] heeft de facturen onbetaald gelaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 5.299,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2020 tot aan de voldoening en de buitengerechtelijke kosten van € 639,99,
Subsidiair
[gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 4.409,24 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2021 tot de voldoening, de buitengerechtelijke kosten van € 580,91, en € 890,56 te vermeerderen met rente vanaf 22 juni 2021 en met de buitengerechtelijke kosten van € 339,50,
Primair en subsidiair
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en het nasalaris van € 150,00.
3.2.
[eiseres] legt aan haar primaire vordering – samengevat – ten grondslag dat zij in opdracht van [gedaagde] accountantswerkzaamheden heeft verricht, zowel voor [gedaagde] zelf als voor [onderneming 2] B.V. Afgesproken is dat [gedaagde] ook de werkzaamheden die zien op [onderneming 2] B.V. aan [eiseres] zou betalen. [eiseres] heeft de opgedragen accountantswerkzaamheden verricht. Ondanks herhaalde aanmaning weigert [gedaagde] haar voor die werkzaamheden de overeengekomen prijs te betalen.
3.3.
Subsidiair vordert [eiseres] betaling van de ten behoeve van [gedaagde] verrichte accountantswerkzaamheden op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht en betaling van de accountantswerkzaamheden die zien op [onderneming 2] B.V. op grond van wanprestatie. [eiseres] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door te weigeren de ten behoeve van [onderneming 2] B.V. verrichte accountantswerkzaamheden te betalen, terwijl zij daartoe opdracht had gegeven. Omdat [onderneming 2] B.V. is opgehouden te bestaan, kan [eiseres] haar kosten nu niet meer op [onderneming 2] B.V. verhalen en lijdt zij schade.
3.4.
[gedaagde] voert als verweer – samengevat – aan dat niet is overeengekomen dat [gedaagde] de accountantswerkzaamheden voor [onderneming 2] B.V. aan [eiseres] zou betalen. Wat betreft de verrichte accountantswerkzaamheden voor [gedaagde] stelt [gedaagde] dat zij al in augustus 2020 een bedrag van € 3.500,00 aan [eiseres] heeft betaald als voorschot. Zij heeft ervan uit mogen gaan dat zij daarmee aan haar betalingsverplichtingen had voldaan en zij behoefde er niet mee te rekenen dat zij nog in oktober 2020 geconfronteerd zou worden met een aanvullende factuur voor diezelfde werkzaamheden. De onderneming van [gedaagde] is gestaakt en zij heeft geen financiële middelen meer om de vordering van [eiseres] te kunnen voldoen. [gedaagde] vraagt de kantonrechter om de vordering van [eiseres] af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in augustus 2020 een overeenkomst van opdracht gesloten voor het verrichten door [eiseres] van accountantswerkzaamheden. [eiseres] heeft voor die werkzaamheden aan [gedaagde] in oktober 2020 en nogmaals in juni 2021 facturen toegezonden, die [gedaagde] niet heeft betaald. [gedaagde] stelt namelijk dat (1) [eiseres] haar niet kan aanspreken op betaling van de voor [onderneming 2] B.V. verrichte werkzaamheden en (2) zij ervan heeft mogen uitgaan dat zij door betaling van het voorschot van € 3.500,00 aan haar betalingsverplichtingen had voldaan voor wat betreft de accountantswerkzaamheden voor haarzelf. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
(1) De betaling van de verrichte accountantswerkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V.
4.2.
De opdracht voor de werkzaamheden voor [onderneming 2] B.V. is gegeven in het e-mailbericht van [A] aan [C] van 5 augustus 2020 (zie r.o. 2.4. en productie 3 bij dagvaarding). De ondertekening van dat e-mailbericht luidt:
[gedaagde] B.V.
[A] ”
[eiseres] heeft uit dat e-mailbericht daarom mogen begrijpen dat
[gedaagde]opdracht gaf voor de werkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V. [eiseres] heeft dat ook zo begrepen, gelet op haar reactie per e-mail van 6 december 2020, waarin zij de opdracht aanvaardt op voorwaarde dat “ [B (voornaam)] ” (dat is de heer [gedaagde] , eigenaar van [onderneming 2] B.V.) per e-mail toestemming geeft voor het verrichten van die werkzaamheden door [eiseres] . De reden daarvoor is, zo hebben partijen ter zitting toegelicht, dat de verhouding tussen [B (voornaam)] [gedaagde] en [eiseres] verstoord was geraakt en [onderneming 2] B.V. op dat moment geen klant meer van [eiseres] was. Die toestemming van [B (voornaam)] [gedaagde] zou uiteraard niet nodig zijn geweest als [onderneming 2] B.V. zelf de opdracht zou hebben verstrekt. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat die toestemming vervolgens door [B (voornaam)] [gedaagde] is gegeven (punt 6 dagvaarding). Geconcludeerd kan daarom worden dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V.
4.3.
[eiseres] heeft in haar e-mailbericht van 6 december 2020 expliciet vermeld dat
[gedaagde]voor de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V. diende te betalen. [gedaagde] stelt weliswaar dat zij daarmee niet heeft ingestemd (zij heeft op dat e-mailbericht niet gereageerd), maar dat doet er niet aan af dat zij ook op grond van de wet verplicht is haar opdrachtnemer [eiseres] te betalen voor de werkzaamheden die in de uitvoering van de opdracht zijn verricht. Het niet-reageren van [gedaagde] op voornoemd e-mailbericht van [eiseres] kan daarom niet tot de conclusie leiden dat [eiseres] niet [gedaagde] , maar [onderneming 2] B.V. op betaling van de werkzaamheden moet aanspreken.
4.4.
[eiseres] heeft de verrichte werkzaamheden gespecificeerd in een bijlage bij de factuur. [gedaagde] is op die specificatie niet ingegaan. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat die werkzaamheden in de uitvoering van de opdracht zijn verricht. Tegen de hoogte van de door [eiseres] in die specificatie gehanteerde uurtarieven heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. [gedaagde] dient aan [eiseres] voor die werkzaamheden daarom € 890,56 te betalen, zoals gevorderd (namelijk de primaire hoofdsom van € 5.299,80 minus de werkzaamheden voor [gedaagde] ter hoogte van € 4.409,24). Dit deel van de primaire vordering wordt toegewezen.
(2) De hoogte van het bedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] is verschuldigd voor de ten behoeve van [gedaagde] verrichte accountantswerkzaamheden
4.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij ervan uit heeft mogen gaan dat het betaalde voorschot van € 3.500,00 toereikend zou zijn voor de te verrichten werkzaamheden. Gelet op de jarenlange relatie tussen partijen, waardoor [eiseres] goed bekend was met de onderneming van [gedaagde] , mocht [gedaagde] ervan uitgaan dat [eiseres] goed kon inschatten welke werkzaamheden nodig waren voor het opmaken en beoordelen van de jaarrekening en hoeveel tijd deze werkzaamheden in beslag zouden nemen. [eiseres] wist ook dat [gedaagde] haar onderneming had gestaakt en dat de financiële middelen daarom zeer beperkt waren. Het ligt onder die omstandigheden niet voor de hand om een veel te laag voorschot in rekening te brengen. [gedaagde] heeft daarom geen rekening hoeven houden met een aanvullende factuur voor de verrichte werkzaamheden, zeker niet omdat deze pas in oktober 2020 is toegezonden terwijl de werkzaamheden al medio augustus 2020 waren afgerond. [gedaagde] heeft geen financiële middelen om die onverwachte factuur te betalen, zo begrijpt de kantonrechter het standpunt van [gedaagde] .
4.6.
De kantonrechter constateert dat [eiseres] voor de werkzaamheden in totaal € 7.909,24 (inclusief btw) in rekening heeft gebracht, dat is (ruim) twee keer het voorschot van € 3.500,00. De opdrachtbevestiging van 6 augustus 2020 vermeldt geen vast bedrag, maar alleen de door [eiseres] gehanteerde uurtarieven (productie 2 bij dagvaarding). [eiseres] heeft die opdrachtbevestiging voor aanvang van de werkzaamheden aan [gedaagde] toegezonden en zij heeft aan [gedaagde] een voorschot van € 3.500,00 in rekening gebracht.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat het factureren van een voorschot impliceert dat er nog een definitieve afrekening (eindfactuur) moet volgen. De werkzaamheden zijn medio augustus 2020 afgerond, maar de eindfactuur is pas begin oktober 2020 aan [gedaagde] toegestuurd omdat – zo heeft [eiseres] ter zitting toegelicht – [eiseres] in de tussenliggende periode overleg heeft gevoerd met de toezichthouder en heeft afgewacht of deze nog vragen of opmerkingen zou hebben naar aanleiding van de ingediende jaarstukken. De eindfactuur gedateerd 2 oktober 2020 is door [eiseres] dus anderhalve maand na afronding van de jaarstukken aan [gedaagde] toegezonden. Dat is niet zo laat dat [gedaagde] daarmee vanwege het tijdsverloop geen rekening meer heeft hoeven houden. Mede in aanmerking wordt genomen dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] voor of bij het geven van de opdracht navraag heeft gedaan naar de hoogte van de te verwachten kosten en dat [eiseres] in reactie daarop een bedrag van € 3.500,00 zou hebben genoemd. Betalingsonmacht levert daarnaast geen overmacht op, dit komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
4.8.
[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat [eiseres] bij het verstrekken van de opdracht wist dat de B.V. geliquideerd zou worden en dat er geen financiële middelen waren. Volgens [gedaagde] mocht zij er ook daarom vanuit gaan dat het in rekening gebrachte voorschot van € 3.500,00 toereikend zou zijn.
[eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij met [A] uitvoerig heeft gesproken over de bedrijfsbeëindiging van [gedaagde] . [eiseres] heeft betwist dat [gedaagde] geen liquide middelen had en stelt dat derde partijen garant stonden voor de te maken kosten. Daarnaast heeft [A] gezegd dat hij de B.V. wilde voortzetten en de verliezen compenseren met zijn eigen onderneming. [eiseres] zag daarom geen aanleiding om een hoger voorschot te vragen. Ook het vragen van een tweede voorschot lag niet in de rede, omdat de werkzaamheden met grote spoed, in een heel korte periode uitgevoerd moesten worden, zo heeft [eiseres] toegelicht.
4.9.
Wat daarvan verder ook zij, tussen partijen staat vast dat [A] namens [gedaagde] aan [eiseres] opdracht heeft verstrekt voor het verrichten van accountantswerkzaamheden en dat [eiseres] die werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] zal [eiseres] daarom voor die werkzaamheden moeten betalen. De hoogte van dat te betalen bedrag wordt niet bepaald door de financiële positie van [gedaagde] , of door wat [eiseres] al dan niet over die financiële positie wist, maar door wat partijen zijn overeengekomen. Als partijen daarover niets hebben afgesproken, dan dient [gedaagde] op grond van de wet aan [eiseres] een redelijke vergoeding te betalen voor de verrichte werkzaamheden. [gedaagde] heeft er niet vanuit mogen gaan dat [eiseres] de werkzaamheden vanwege de bij haar bekende, slechte financiële positie van [gedaagde] , zou uitvoeren voor het voorschotbedrag van € 3.500,00, zonder dat dit tussen partijen expliciet zo is afgesproken.
4.10.
Verder overweegt de kantonrechter dat [eiseres] ter zitting heeft toegelicht dat partijen tot en met het jaar 2017 wel een vast bedrag voor de werkzaamheden afspraken, maar dat dit daarna vanwege de complexiteit van het werk niet langer mogelijk was en dat toen is afgerekend op basis van het gewerkte aantal uren en uurtarieven, waarbij voorschot- en tussenfacturen werden opgemaakt. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Ook om die reden heeft [gedaagde] er naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer van uit mogen gaan dat de werkzaamheden over het jaar 2019 door [eiseres] op basis van een vast bedrag (namelijk ter hoogte van het voorschot) in rekening zouden worden gebracht, nog daargelaten dat de onjuistheid van die veronderstelling van [gedaagde] al uit de aan haar toegezonden opdrachtbevestiging blijkt.
4.11.
[eiseres] heeft de in rekening gebrachte werkzaamheden uitvoerig gespecificeerd, in een bijlage bij de factuur. [gedaagde] is op die specificatie niet ingegaan. In rechte is daarom komen vast te staan dat al die werkzaamheden in de uitvoering van de opdracht zijn verricht. [gedaagde] heeft daarnaast geen verweer gevoerd tegen de door [eiseres] in die specificatie gehanteerde uurtarieven. De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde] voor de verrichte accountantswerkzaamheden ten behoeve van haarzelf nog € 4.409,24 aan [eiseres] dient te betalen (namelijk de primaire hoofdsom van € 5.299,80 minus € 890,56 ter zake werkzaamheden [onderneming 2] B.V.). Ook dit deel van de primaire vordering wordt toegewezen.
Hoofdsom en wettelijke rente
4.12.
De primair gevorderde hoofdsom van € 5.299,80 wordt in zijn geheel toegewezen, met de wettelijke rente daarover als gevorderd.
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
[eiseres] vordert primair betaling van € 639,99 aan buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] heeft daartegen geen inhoudelijk verweer gevoerd. Dit bedrag, dat de kantonrechter redelijk acht, zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten en nakosten
4.14.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij de eigen proceskosten draagt en de proceskosten van [eiseres] moet betalen. Die proceskosten van [eiseres] worden tot vandaag begroot op in totaal € 1.232,38, te weten:
- € 507,00 vastrecht;
- € 103,38 explootkosten inclusief informatiekosten;
- € 622,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 311,00).
Het nasalaris wordt toegewezen als hierna in de beslissing te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.299,80 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 oktober 2020 tot de voldoening en € 639,99 aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot vandaag begroot op € 1.232,38;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.