Uitspraak
DRECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
[gedaagde]opdracht gaf voor de werkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V. [eiseres] heeft dat ook zo begrepen, gelet op haar reactie per e-mail van 6 december 2020, waarin zij de opdracht aanvaardt op voorwaarde dat “ [B (voornaam)] ” (dat is de heer [gedaagde] , eigenaar van [onderneming 2] B.V.) per e-mail toestemming geeft voor het verrichten van die werkzaamheden door [eiseres] . De reden daarvoor is, zo hebben partijen ter zitting toegelicht, dat de verhouding tussen [B (voornaam)] [gedaagde] en [eiseres] verstoord was geraakt en [onderneming 2] B.V. op dat moment geen klant meer van [eiseres] was. Die toestemming van [B (voornaam)] [gedaagde] zou uiteraard niet nodig zijn geweest als [onderneming 2] B.V. zelf de opdracht zou hebben verstrekt. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat die toestemming vervolgens door [B (voornaam)] [gedaagde] is gegeven (punt 6 dagvaarding). Geconcludeerd kan daarom worden dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V.
[gedaagde]voor de te verrichten werkzaamheden ten behoeve van [onderneming 2] B.V. diende te betalen. [gedaagde] stelt weliswaar dat zij daarmee niet heeft ingestemd (zij heeft op dat e-mailbericht niet gereageerd), maar dat doet er niet aan af dat zij ook op grond van de wet verplicht is haar opdrachtnemer [eiseres] te betalen voor de werkzaamheden die in de uitvoering van de opdracht zijn verricht. Het niet-reageren van [gedaagde] op voornoemd e-mailbericht van [eiseres] kan daarom niet tot de conclusie leiden dat [eiseres] niet [gedaagde] , maar [onderneming 2] B.V. op betaling van de werkzaamheden moet aanspreken.