ECLI:NL:RBMNE:2022:3002

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/16/539724 / KL ZA 22-110
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruiming asielzoekerscentrum ondanks aanbod passende woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een gedaagde asielzoeker. De gedaagde had op 17 april 2018 een asielaanvraag ingediend en op 22 maart 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen. Het COA had hem op 14 april 2022 een passende woning aangeboden, maar de gedaagde weigerde deze woning. Het COA vorderde vervolgens ontruiming van de verblijfsruimte van de gedaagde in het asielzoekerscentrum (AZC) omdat hij het aanbod tot huisvesting had geweigerd, wat volgens het COA leidde tot het einde van zijn recht op opvang.

De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij niet begreep dat zijn weigering zou leiden tot ontruiming en dat hij niet goed geïnformeerd was over de consequenties van zijn beslissing. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA niet zorgvuldig had gehandeld in de communicatie met de gedaagde. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet voldoende was gewezen op de gevolgen van zijn weigering en dat hij niet duidelijk was gemaakt dat hij nog 24 uur had om de woning te accepteren. Hierdoor was er onvoldoende bewijs dat de gedaagde op de hoogte was van de consequenties van zijn weigering.

De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en het COA werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De rechter oordeelde dat het COA de gedaagde nogmaals een passende woning moest aanbieden voordat zijn verblijf in het AZC kon worden beëindigd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/539724 / KL ZA 22-110
Vonnis in kort geding van 22 juli 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiser,
advocaat: mr. J.M. van der Deijl te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend op basis van een toevoeging: nr. [.]
advocaat: mr. J.G. Wiebes te Lelystad.
Partijen zullen hierna COA en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 28 juni 2022.
1.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022 op de locatie van deze rechtbank in Almere. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn toegevoegd aan het dossier. Tijdens de mondelinge behandeling was aan de zijde van [gedaagde] een tolk, mevr. S.B. Aniania, aanwezig
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 17 april 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 22 maart 2021 heeft [gedaagde] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen.
2.2.
COA heeft bij vooraankondiging van 31 maart 2021 aan [gedaagde] meegedeeld dat hij met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komt voor huisvesting in een gemeente. Die brief is opgesteld in de Nederlandse taal en daarin wordt uitgelegd dat de gemeente dwingend en eenmalig passende woonruimte zal aanbieden. Er is op gewezen dat indien aangeboden passende woonruimte wordt geweigerd, gedaagde gehouden is het AZC te verlaten en de verstrekkingen op grond van de Rva 2005 zullen eindigen.
2.3.
Op 31 maart 2022 heeft een huisvestingsgesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van de opvanglocatie in [plaats 1] en [gedaagde] . Bij dit gesprek was telefonisch een tolk in zijn moedertaal (Tigrinya) aanwezig. De inhoud van het gesprek is vastgelegd in een formulier. [gedaagde] heeft in het gesprek aangegeven dat hij voorkeur heeft voor een plaatsing in de gemeente [gemeente] .
2.4.
Op 14 april 2022 is aan [gedaagde] een passende woning aangeboden aan de [adres] in [plaats 2] . [gedaagde] heeft die woning bekeken en zijn bezwaren kenbaar gemaakt bij COA om hem die woning toe te wijzen.
2.5.
Op 22 april 2022 heeft een digitaal overleg tussen twee locatiemedewerkers van het AZC en [gedaagde] plaatsgevonden over de weigering van de woning door [gedaagde] . Bij dat gesprek was eveneens online een tolk aanwezig. Naar aanleiding van dat gesprek is een zogenaamd B10-formulier ingevuld. Dit formulier is niet door [gedaagde] ondertekend, maar van het formulier heeft COA foto’s gemaakt en per Whatsapp aan [gedaagde] verzonden.
Op het B10-formulier staat, onder meer:
“Redenen die betrokkene opgegeven heeft om de passende huisvesting te weigeren:
  • Had een eigen huis verwacht, niet een kamer met gedeelde ruimtes.
  • Kleine kamer
  • De medebewoners roken en drinken, dit is een probleem.
  • Krijgt stress als hij weer met mensen moet samenwonen.
6. Is betrokkene zich bewust van de consequenties van zijn/haar woningweigering?
X Ja
(…)
11. Is het de betrokkene duidelijk dat hij/zij uiterlijk op het moment van ontvangst van het bericht de woonruimte nog kan accepteren en dat als hij/zij volhardt in de weigering dat de woonruimte dan niet langer voor betrokkene beschikbaar is en de verstrekkingen eindigen?
X Ja
(…)”
2.6.
COA heeft de woningweigering van [gedaagde] heroverwogen. Na de heroverweging heeft het COA besloten dat de aangeboden woning passend is en dat de woningweigering onterecht is.
2.7.
Op 28 april 2022 heeft fysiek een tweede woningweigeringsgesprek met [gedaagde] plaatsgevonden. Daaraan nam telefonisch een tolk deel. In dat gesprek is [gedaagde] meegedeeld dat zijn woningweigering onterecht is. Naar aanleiding van dat gesprek is een zogenaamd B11a-formulier ingevuld en dat is door [gedaagde] ondertekend. Op het formulier zijn alle vakjes aangekruist, waar het volgende in staat vermeld:

Betrokkene is medegedeeld dat Juridische Zaken de woningweigering onterecht heeft bevonden. Redenen daarvoor kunnen hem/haar verteld worden.

Betrokkene is medegedeeld dat hij/zij geen apart beëindigingsbesluit van het COA krijgt. Dit komt omdat betrokkene een verblijfsvergunning asiel heeft en daardoor zijn/haar verstrekkingen van rechtswege eindigen (op grond van artikel 44 Vreemdelingwet 2000).

Betrokkene is medegedeeld dat hij/zij na dit gesprek nog maximaal 24 uur de tijd heeft om de woonruimte alsnog te accepteren. Betrokken dient zich daarvoor op een afgesproken tijdstip te melden. Indien betrokkene zich niet meldt, wordt er van uit gegaan dat hij/zij bij de weigering blijft.

Betrokkene is medegedeeld dat indien hij/zij ook na 24 uur bij de weigering blijft, zijn/haar verstrekkingen op dat moment zullen eindigen.

Betrokkene is medegedeeld dat het eindigen van de verstrekkingen inhoudt dat hij/zij geen recht op geld, op verzekeringen, op onderdak, en andere Rva-verstrekkingen meer heeft. Betrokkene moet de opvanglocatie/KCO-woning verlaten. Wanneer betrokkene de opvanglocatie/KCO-woning niet verlaat, zal er een ontruimingsprocedure gestart worden.

Betrokkene krijgt een kopie van dit verslag mee.
2.8.
[gedaagde] is niet teruggekomen van de weigering om de woning in [plaats 2] te accepteren.

3.Het geschil

3.1.
COA vordert – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van zijn verblijfsruimte in het Asielzoekerscentrum in [plaats 1] (hierna: het AZC). Ter onderbouwing van de vordering stelt COA dat het recht op opvang van [gedaagde] is geëindigd, omdat hij een aanbod tot passende huisvesting in de gemeente [gemeente] heeft geweigerd. COA verwijst naar artikel 7 lid 1 sub a van de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën 2005 (hierna: Rva 2005). Als gevolg daarvan verblijft [gedaagde] volgens COA onrechtmatig in het AZC.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. De kern daarvan is dat hij in de gesprekken niet begrepen heeft dat het gevolg van zijn weigering zou zijn dat hij op straat kwam te staan. Hij stelt dat als hij dat wel begrepen zou hebben, hij de woning geaccepteerd zou hebben omdat het zijn belang is zijn leven verder op te bouwen zoals hij de laatste jaren heeft gedaan. Als hij geen tweede kans krijgt dan beschouwt hij alle moeite die hij heeft gedaan om naar Nederland te komen en hier te verblijven tevergeefs. Als hij op straat komt te staan zijn de gevolgen dusdanig dat hij zijn toekomst in Nederland niet zeker is.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van vorderingen in kort geding is vereist dat de aan de vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Daarnaast dient een spoedeisend belang bij de gestelde vorderingen aanwezig te zijn
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in de feiten en omstandigheden die COA naar voren heeft gebracht een voldoende spoedeisend belang van COA bij de ingestelde vorderingen.
4.3.
Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat het noodzakelijk en begrijpelijk is dat COA, in het kader van de uitvoerbaarheid, de krappe opvangcapaciteit en de politieke maatschappelijke belangen, de regels strikt hanteert. Die regels houden in dat aan een vergunninghouder eenmalig passende woonruimte wordt aangeboden. Weigering van een passende woning leidt in beginsel tot beëindiging van de opvang in het AZC. Tevens is van belang dat de beëindiging van de opvang en alle Rva-verstrekkingen voor een vergunninghouder zonder dat hij over woonruimte beschikt, heel verstrekkende gevolgen heeft. Deze belangen brengen met zich dat het COA na weigering van passende woonruimte door een vergunninghouder, de opvang mag beëindigen indien de vergunninghouder duidelijk gewezen is op deze consequentie van zijn weigering en hem in duidelijke bewoordingen een laatste kans geboden is de geweigerde woning alsnog te accepteren alvorens te besluiten de opvang te beëindigen. De vraag is of daaraan is voldaan en of het COA aldus ten aanzien van [gedaagde] zorgvuldig heeft gehandeld.
4.4.
De kern van het betoog van [gedaagde] is dat het hem niet duidelijk was, althans dat hij niet echt begrepen heeft, wat het gevolg van zijn weigering zou zijn en evenmin dat hij in het gesprek van 28 april 2022 nog een laatste kans kreeg de aangeboden woning binnen 24 uur te accepteren. Het COA stelt daar tegenover dat [gedaagde] in beide gesprekken gewezen is op het einde van zijn verblijf in het AZC indien hij bij zijn weigering zou blijven en dat hem tevens duidelijk is gemaakt dat hij na 28 april 2022 nog uiterlijk 24 uur de tijd had om de woonruimte te accepteren. Daartoe verwijst het COA naar beide gespreksverslagen B10 en B11a.
4.5.
Aan beide gespreksverslagen kent de voorzieningenrechter slechts een beperkte bewijskracht toe ten aanzien van hetgeen daarin als besproken staat vermeld. In de eerste plaats zijn het geen gespreksverslagen in die zin dat daaruit de inhoud en het verloop van de gesprekken blijkt. Beide formulieren zijn vooral een checklist dat bepaalde onderwerpen besproken zijn. In de tweede plaats is het B10 formulier niet getekend, en is het B11a formulier getekend door een niet met name genoemde ‘Medewerker COA’ en door [gedaagde] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hem gevraagd is het B11a formulier te ondertekenen maar dat hij de inhoud van het formulier niet begreep omdat die niet was vertaald. Dat gebrek aan een vertaling lijkt aannemelijk omdat uit het formulier niet blijkt dat de tolk [gedaagde] de inhoud van het formulier heeft voorgelezen voordat hem verzocht werd dat te ondertekenen. In het formulier B11a wordt ook niet vermeld dat een met naam genoemde tolk telefonisch aanwezig was.
4.6.
Tijdens de tweede mondelinge behandeling van het kort geding heeft [gedaagde] over de inhoud van de gesprekken als volgt verklaard.
4.7.
In het eerste gesprek heeft hij niet begrepen heeft dat hij op straat kwam te staan indien hij bij zijn weigering zou blijven. Hij heeft dat toegelicht met de verklaring dat hij tijdens dat gesprek veel informatie kreeg, maar dat hij vooral bezig was om een voor hem veilige woonsituatie te verkrijgen. Daarbij heeft [gedaagde] gewezen op zijn traumatische reis naar Nederland en zijn belang om een leven op te bouwen. Hij - zo heeft de voorzieningenrechter begrepen - vreesde dat hij niet goed terecht zou komen indien hij in de aangeboden woning zou moeten gaan wonen. Hij zou dan als kamerbewoner een woning moeten delen met drie andere bewoners die een heel andere (in de ogen van [gedaagde] geen goede) leefstijl hebben dan [gedaagde] . [gedaagde] vreesde dat dat niet goed zou gaan en daar was hij vooral bezorgd over. [gedaagde] heeft wel erkend dat in dat eerste gesprek hem is verteld dat hij de woning moest accepteren. Hij heeft betwist dat hem verteld is dat hij op straat kwam te staan indien hij bij zijn weigering zou blijven. Het COA heeft verwezen naar het B10 formulier en naar de ervaring van haar medewerkers. Zij stelt dat [gedaagde] wel gewezen is op de gevolgen van zijn weigering.
4.8.
[gedaagde] heeft over het tweede gesprek verklaard dat hem verteld is dat hij verplicht was de woning te accepteren en dat hij op straat zou komen te staan indien hij dat niet zou doen. Hij heeft betwist dat hem verteld is dat hij nog 24 uur kreeg om de woning te accepteren. Ook hier heeft het COA verwezen naar het B11a formulier, de daarin aangegeven vinkjes en de ervaring van haar medewerkers.
4.9.
Gelet op de beperkte bewijskracht van het B10 formulier, de onduidelijkheid over wat in nr. 6 van het formulier onder ‘de consequenties’ moet worden verstaan, over wie bij nr. 11 het antwoord ‘Ja’ bedoeld heeft te geven en over wat in nr. 11 bedoeld is met ‘het bericht’ en de uitleg die [gedaagde] heeft gegeven over zijn primaire zorg, is voorshands onvoldoende komen vast te staan dat [gedaagde] in het eerste gesprek begrepen heeft dat hij op straat kwam te staan indien hij bij zijn weigering zou blijven.
4.10.
Uit de verklaring van [gedaagde] ter zitting blijkt dat hem in het tweede gesprek is verteld dat hij de woning diende te accepteren en dat hij op straat zou komen te staan indien hij bij zijn weigering zou blijven. Dit betekent dat [gedaagde] die waarschuwing van het COA heeft verstaan. [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij op dat moment die waarschuwing niet zou hebben begrepen.
Gelet op de beperkte bewijskracht van het B11a formulier en de betwisting door [gedaagde] dat hem op 28 april 2022 nog een laatste termijn van 24 uur voor acceptatie werd gegeven, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] die kans geboden is, althans dat hij begrepen heeft dat hij die kans kreeg. [gedaagde] stelt dat die termijn dan ook ongebruikt verstreken is. Dit vormt een gebrek op een essentieel punt in de communicatie. Het is essentieel dat [gedaagde] duidelijk werd gemaakt dat hij na zijn weigering een laatste kans kreeg om binnen 24 uur de woning te accepteren. Het vergt van het COA niet veel moeite om op dit punt geen onduidelijkheid te laten bestaan bijvoorbeeld door 1) de tolk op te dragen het B11a formulier mondeling te vertalen, de tolk te laten verklaren dat hij de inhoud van het formulier vertaald voorgelezen heeft en nadien de handtekening van de vergunninghouder te vragen of door 2) de vergunninghouder in de (moeder)taal die hij spreekt en lezen kan een verklaring te laten ondertekenen met min of meer de navolgende inhoud:

Mij is verteld dat ik de aangeboden woning moet accepteren. Mij is nog een laatste kans gegeven om de woning binnen 24 uur te accepteren. Mij is verteld dat ik, als ik de woning niet accepteer, het AZC zal moeten verlaten en het COA niets meer voor mij zal en kan doen”.
Het volstaat niet door in plaats hiervan [gedaagde] het in de Nederlandse taal opgestelde B11a formulier te laten ondertekenen omdat gebleken is dat [gedaagde] het Nederlands niet of nauwelijks machtig is. Dit betekent dat voorshands niet is gebleken dat op dit punt sprake is van zorgvuldige communicatie. De stelling van COA dat zij er alles aan heeft gedaan wat van hem verwacht kon worden om de bemiddeling tot een succes te maken is op dit punt niet juist.
4.11.
Gelet op de grote belangen van [gedaagde] om te niet op straat te komen te staan en om aanspraak te kunnen blijven maken op de Rva-verstrekkingen, wegen die belangen hier zwaarder dan het eveneens evidente belang van COA om opvangruimte te creëren voor de vele asielzoekers die hiervan in afwachting zijn. Omdat niet gebleken is dat het COA zorgvuldig heeft gehandeld, is het gerechtvaardigd van het COA te verlangen dat hij nog éénmaal [gedaagde] een andere passende woning aanbiedt, alvorens zijn verblijf in het AZC te beëindigen.
4.12.
Voorgaande betekent dat de vordering tot ontruiming van de verblijfsruimte van [gedaagde] in AZC [plaats 1] wordt afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt COA in de proceskosten van [gedaagde] , tot vandaag begroot op
€ 1.016,00;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2022.