ECLI:NL:RBMNE:2022:3001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3373
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke sluiting van notariskantoor in Almere en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [eiseres] B.V. en de burgemeester van de gemeente Almere. De zaak betreft de sluiting van het notariskantoor van eisers, dat op 24 november 2020 door de burgemeester voor zes maanden was opgelegd. De burgemeester had deze maatregel genomen op basis van rapportages van de politie, waarin werd gesteld dat het kantoor criminele activiteiten faciliteerde, wat een gevaar voor de openbare orde zou opleveren. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en voerden aan dat er geen sprake was van een verstoring van de openbare orde en dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd dat er een actuele dreiging bestond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers procesbelang hebben bij hun beroep, ondanks dat het kantoor nooit feitelijk gesloten is geweest. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat er een gevaar voor de openbare orde was, vooral omdat [eiser] al was geschorst in zijn ambt als notaris op het moment van het besluit. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van het kantoor een bestuurlijke maatregel was en geen strafrechtelijke sanctie, en dat de burgemeester niet had aangetoond dat er daadwerkelijk een verstoring van de openbare orde was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de burgemeester werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eisers. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester niet kon terugkomen op de sluiting, omdat deze niet was onderbouwd met voldoende bewijs van een actuele dreiging voor de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3373

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

mr. [eiser] en

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. R. Goossens),
en

de burgemeester van de gemeente Almere (verweerder)

(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars).

Inleiding

1. [eiser] ( [eiser] ) is werkzaam geweest als notaris, in de rechtspersoon van [eiseres] B.V.. Zijn kantoor bevond zich in een bedrijfsverzamelgebouw op het adres [adres] in [plaats] . Op 17 februari 2020 is [eiser] door de Kamer voor het Notariaat uit zijn ambt ontzet omdat hij tuchtrechtelijk een ernstig verwijtbare misstap zou hebben begaan. [eiser] is daartegen in hoger beroep gegaan, wat betekende dat hij – totdat op dat hoger beroep was beslist – kon doorwerken als notaris.
2. Op 30 oktober 2020 heeft verweerder het voornemen geuit om het kantoorpand van eisers voor zes maanden te sluiten. Verweerder had dit voornemen, omdat uit rapportages van de politie [1] het beeld was ontstaan dat het notariskantoor criminele activiteiten faciliteerde en dat deze gedragingen leidden tot een gevaar voor de openbare orde. Op 4 november 2020 heeft de voorzitter van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie bij de Kamer voor het Notariaat een verzoek ingediend om [eiser] te schorsen, mede vanwege het voornemen van verweerder om het kantoorpand te sluiten. Bij beslissing van 9 november 2020 heeft de voorzitter van de Kamer voor het Notariaat [eiser] met ingang van 10 november 2020 geschorst in zijn ambt van notaris, zodat [eiser] vanaf dat moment niet meer als notaris mocht werken. Kandidaat-notaris mr. I. Bleeker is als waarnemer benoemd.
3. Op 24 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het kantoorpand voor zes maanden gesloten. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 16 december 2020 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [2] Kort daarna, op 31 december 2020, is [eiser] op eigen verzoek ontslagen uit het ambt van notaris. Op 9 februari 2021 heeft de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam de ontzetting van [eiser] uit het ambt in hoger beroep bevestigd. De huur van het kantoorpand is met ingang van 1 april 2021 opgezegd. Op 28 juni 2021 heeft verweerder een beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen. In dit besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de sluiting van het kantoorpand ongegrond verklaard. Omdat de notarispraktijk in het kantoorpand inmiddels was beëindigd, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat feitelijke sluiting van het kantoorpand niet meer opportuun was, zodat het kantoorpand niet meer feitelijk is gesloten.
4. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften. De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
5. De rechtbank stelt eerst vast dat eisers procesbelang hebben bij hun beroep, ondanks dat het kantoorpand nooit gesloten is geweest vanwege het besluit van verweerder, de huur van het kantoorpand door eisers inmiddels is opgezegd en het kantoorpand is ontruimd. Eisers hebben erop gewezen dat er naar aanleiding van het voornemen tot sluiting een verzoek tot schorsing in het ambt van notaris is ingediend en die schorsing vervolgens ook is uitgesproken. Daarnaast heeft verweerder gelijktijdig met het primaire besluit een persbericht doen uitgaan. Het is daarom tot op zekere hoogte aannemelijk dat eisers door verweerders besluit in hun eer en goede naam zijn aangetast en dat zij schade hebben geleden.
Sluiting van het kantoorpand
6. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de sluiting van het kantoorpand voor de duur van zes maanden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Het bestreden besluit bestaat uit twee delen: de beoordeling van de rechtmatigheid van de sluiting op het moment van het primaire besluit en de rechtmatigheid van het in stand laten van de sluiting op het moment van het bestreden besluit. De beroepsgronden van eisers richten zich tegen het eerste deel, namelijk de beoordeling van de rechtmatigheid van de sluiting op het moment van het primaire besluit. De rechtbank zal dus alleen over dit deel een oordeel geven. Eisers voeren hierover aan dat verweerder met het besluit tot sluiting het straf- en tuchtrecht heeft doorkruist. Daarnaast voeren zij aan dat verweerder ten onrechte een gevaar voor verstoring van de openbare orde heeft aangenomen. Volgens eisers is het namelijk niet aannemelijk dat zij criminele activiteiten hebben gefaciliteerd en zelfs als daarvan al sprake zou zijn geweest dan levert dit op zichzelf geen verstoring van – of gevaar voor – de openbare orde op.
(i) De sluiting doorkruist het straf- en tuchtrecht niet
7. De rechtbank is net als de voorzieningenrechter in de uitspraak van 16 december 2020 van oordeel dat verweerder met zijn besluit niet het straf- en tuchtrecht doorkruist. De sluiting van het kantoorpand is een bestuurlijke maatregel en geen bestraffende sanctie. Verweerder stelt geen schuld vast in de strafrechtelijke zin of van overtreding van regels in de tuchtrechtelijke zin. Verweerder sluit namelijk als het aannemelijk is dat er in het kantoorpand criminele activiteiten worden uitgevoerd en/of gefaciliteerd. Dat is een andere toets dan die in het strafrecht of tuchtrecht geldt.
(ii) Het gevaar voor de openbare orde is onvoldoende gemotiveerd
8. De rechtbank ziet aanleiding om eerst de beroepsgrond te bespreken waarin wordt aangevoerd dat het faciliteren van criminele activiteiten zoals [eiser] wordt verweten op zichzelf geen verstoring van de openbare orde oplevert. De rechtbank is het hier namelijk mee eens. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
9. Verweerder heeft de sluiting van het kantoorpand gebaseerd op artikel 2:43a van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Almere (APV). Uit dit artikel volgt dat verweerder een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk kan sluiten in het belang van de openbare orde. Uit de aard en strekking van artikel 2:43a van de APV, de toelichting daarop [3] en de beleidsregels van verweerder [4] volgt dat artikel 2:43a van de APV kan worden toegepast als verweerder aannemelijk maakt dat er zich een verstoring van de openbare orde voordoet of dat het concreet voorzienbaar is dat de openbare orde zal worden verstoord. In dat laatste geval moet verweerder aannemelijk maken dat het concreet voorzienbaar is dat de openbare orde zal worden verstoord en dat dit een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken.
10. Uit de bestuurlijke rapportages die aan het primaire besluit ten grondslag liggen, valt niet af te leiden dat in of rondom het kantoorpand activiteiten plaatsvonden die maakten dat er sprake was van een verstoring van de openbare orde of dat het concreet voorzienbaar was dat de openbare orde zou worden verstoord en dat dit een actuele dreiging vormde voor de ordelijke gang van zaken. In de bestuurlijke rapportages gaat het namelijk – kort gezegd – over het verwijt aan [eiser] dat hij werkzaamheden verrichtte voor criminele cliënten, waarbij hij de eisen uit de Wet ter voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en tuchtrechtelijke regels niet zou hebben nageleefd. Ook wordt in de bestuurlijke rapportages gewezen op de omstandigheid dat [eiser] zelf verdachte is (geweest) van witwassen en het niet naleven van de Wwft en dat hij is veroordeeld voor het in 2016 plegen van valsheid in geschrifte. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt echter niet dat er hierdoor (ook) sprake was van een verstoring van de openbare orde in of rondom het kantoorpand of dat dit concreet voorzienbaar en actueel was. De enkele omstandigheid dat de verwijten volgens verweerder duiden op het faciliteren van criminaliteit en/of witwassen maken dit nog niet aannemelijk. De rechtbank weegt hierbij mee dat [eiser] kort na het voornemen van verweerder om het kantoorpand te sluiten al was geschorst in zijn ambt van notaris. Hij kon zijn ambt dus niet meer uitoefenen op het moment dat verweerder het primaire besluit nam. Dat roept de vraag op welke concrete verstoring van de openbare orde verweerder bij het kantoorpand op dat moment nog zag dan wel voor welke concrete verstoring verweerder op dat moment nog vreesde. Het lag op verweerders weg om dat nader te onderbouwen.
11. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er – ondanks die schorsing – toch een gevaar voor de openbare orde was. Dit kan niet worden opgemaakt uit de opmerking van verweerder in het bestreden besluit dat [eiser] in het verleden heeft doorgewerkt tijdens een opgelegde schorsing. Datzelfde geldt voor het standpunt van verweerder dat criminele cliënten alsnog de weg naar het kantoor zouden blijven vinden. Dat [eiser] cliënten met een strafblad had, betekent namelijk niet zonder meer dat er een gevaar was voor de openbare orde in of rondom het kantoorpand. Dat geldt tot slot ook voor de omstandigheid dat er in Nederland gevallen bekend zijn waarin de omgang met personen uit de onderwereld kan leiden tot gewelddadige confrontaties. De rechtbank vindt dit niet genoeg voor de aanname dat er een concreet en actueel risico bestond dat gewelddadige confrontaties zich ook in of bij het kantoorpand van eisers zouden kunnen voordoen.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de aan eisers verweten gedragingen een gevaar opleverden voor de openbare orde die een sluiting van het kantoorpand rechtvaardigde. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Verweerder kan het gebrek namelijk niet meer herstellen. Aan de rechtbank lag immers alleen de rechtmatigheid van de sluiting op het moment van het primaire besluit voor. Op grond van de gegevens die verweerder op het moment van het primaire besluit voorhanden had, kon verweerder niet tot sluiting van het kantoorpand overgaan. Dat kan niet met terugwerkende kracht worden hersteld ten aanzien van het moment van het primaire besluit.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde in de bezwaarfase levert 2 punten op (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde per punt van € 541,- bij een wegingsfactor 1. De bijstand van een gemachtigde in de beroepsfase levert ook 2 punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 2.600,-. Verder moet verweerder aan eisers het betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eisers gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept dit besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers ter vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.600,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, mr. K. de Meulder en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestuurlijke rapportage van 21 oktober 2020, later aangevuld met rapportages van 13 november 2020 (tweemaal) en 13 april 2021.
3.Toelichting APV 2011 Gemeente Almere
4.Beleidsregel sluiting van openbare inrichtingen en voor publiek openstaande gebouwen.