ECLI:NL:RBMNE:2022:2986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
9098446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na onvolledige betaling door werkgever over meerdere jaren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2022 een eindvonnis gewezen in een loonvordering tussen een werknemer, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, en zijn werkgever. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon over de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020, na een tussenvonnis waarin was geoordeeld dat de werkgever het loon over een periode van vijf jaar onvolledig had betaald. De kantonrechter bevestigde in het tussenvonnis dat de cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing was en dat de werknemer recht had op uitbetaling van het cao-loon. De werknemer had zijn vordering voldoende onderbouwd, maar de kantonrechter oordeelde dat de hoogte van de vordering niet volledig inzichtelijk was, waardoor de werknemer in de gelegenheid werd gesteld om zijn eis te wijzigen.

In het eindvonnis werd de werkgever veroordeeld tot betaling van € 25.542,89 netto aan achterstallig loon en € 18.821,31 bruto aan cao-loon, inclusief vakantietoeslag. Daarnaast werd de werkgever verplicht om correcte loonstroken, een eindafrekening en jaaropgaven te verstrekken, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 20% en kende buitengerechtelijke kosten toe van € 1.474,56. De proceskosten aan de zijde van de werknemer werden begroot op € 3.833,06. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9098446 UC EXPL 21-2352 SV/40160
Vonnis van 3 augustus 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [onderbewindgestelde] , wonende te [woonplaats 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [onderbewindgestelde] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen,
tegen:
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] en zaakdoende te [plaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 februari 2022
- de akte van [onderbewindgestelde] met wijziging van eis met producties 14 en 15
- de akte van [gedaagde] met producties 11 tot en met 15
- de antwoordakte van [onderbewindgestelde] met productie 16.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is al beoordeeld?

2.1.
In het tussenvonnis van 23 februari 2022 heeft de kantonrechter - kort samengevat -geoordeeld dat op de arbeidsverhouding tussen [onderbewindgestelde] en [gedaagde] in de tijdvakken van 24 februari 2017 tot en met 31 oktober 2018 en van 8 november 2019 tot en met 31 oktober 2020 de cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (de cao) die in deze tijdvakken algemeen verbindend is verklaard, van toepassing is. [onderbewindgestelde] heeft daarom over deze tijdvakken recht op uitbetaling van het loon volgens de cao. Op grond van de door [onderbewindgestelde] verrichte werkzaamheden acht de kantonrechter indeling in functiegroep D van het handboek functie-indeling bij de cao passend. [gedaagde] moet [onderbewindgestelde] daarom over deze twee tijdvakken het cao-loon uitbetalen op basis van indeling in functiegroep D. Daarbij moet vanaf 24 februari 2017 tot 1 december 2017 worden uitgegaan van het salaris op basis van 4 functiejaren, vanaf 1 december 2017 tot en met 31 oktober 2018 van het salaris op basis van 5 functiejaren, vanaf 8 november 2019 tot 1 december 2019 van het salaris op basis van 6 functiejaren en vanaf 1 december 2019 tot en met 31 december [lees: oktober] 2020 van het salaris op basis van 7 functiejaren.
2.2.
Ook heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde] aan [onderbewindgestelde] in de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020 regelmatig minder (netto) loon heeft betaald dan hij op grond van de (tussentijds gewijzigde) brutoloonafspraak tussen partijen had moeten betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] het daardoor te weinig betaalde overeengekomen loon nog moet nabetalen.
2.3.
Omdat het petitum van de dagvaarding onvoldoende concreet was en de door [onderbewindgestelde] overgelegde berekening voor de nabetaling gebaseerd was op een te hoog cao-loon, was de hoogte van de vordering onvoldoende inzichtelijk om de vordering te kunnen toewijzen. De kantonrechter heeft [onderbewindgestelde] daarom in de gelegenheid gesteld een akte in te dienen waarmee hij zijn eis heeft gewijzigd, waarna [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om hierop bij akte te reageren.

3.De gewijzigde vordering van [onderbewindgestelde]

3.1.
vordert na wijziging van eis bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] :
a. tot afgifte van alle correcte/gecorrigeerde loonstroken vanaf juli 2015 tot december 2020, een correcte eindafrekening en correcte jaaropgaven, conform het bepaalde in het in deze te wijzen vonnis;
b. om binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis uitvoering te geven aan het vorenstaande (sub a), op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of ieder dagdeel dat [gedaagde] weigert aan deze veroordelingen te voldoen, met een maximum van
€ 10.000,-;
c. tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallige loon (deels conform cao, inclusief 8% vakantiebijslag) van de heer [onderbewindgestelde] over de periode 20 juli 2015 tot 1 december 2020, zoals nader gespecificeerd in productie 14, van:
- te weinig ontvangen loon op basis van de loonstroken: € 25.542,89 netto;
- te weinig ontvangen loon in verband met het niet-hanteren van de cao-salarisschaal ten tijde van de AVV-perioden: € 18.821,31 bruto;
anders geformuleerd:
tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallige loon (deels conform cao, inclusief 8% vakantiebijslag) van de heer [onderbewindgestelde] over de periode 20 juli 2015 tot 1 december 2020, zoals nader gespecificeerd in productie 14 en alinea 11 dagvaarding, van:
- ( het netto equivalent van) € 130.323,46 bruto, onder aftrek van wat [gedaagde] heeft voldaan, zijnde een bedrag van netto € 69.104,10;
dit alles te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van betaling;
d. in de buitengerechtelijke kosten conform BIK-staffel kanton;
e. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
f. in de nakosten.
3.2.
Naar aanleiding van de reactie van [gedaagde] dat [onderbewindgestelde] bij zijn berekening van onjuiste (te lage) cao-lonen is uitgegaan, heeft [onderbewindgestelde] als productie 16 een gewijzigde berekening overgelegd. Daarin is het na te betalen cao-loon berekend op € 19.082,07 bruto.

4.Het verweer van [gedaagde] tegen de gewijzigde vordering

4.1.
[gedaagde] verzoekt de vorderingen van [onderbewindgestelde] af te wijzen, alleen al omdat [onderbewindgestelde] geen juiste berekening heeft overgelegd. Volgens [gedaagde] is [onderbewindgestelde] bij de berekening van het na te betalen cao-loon van onjuiste (te lage) salarisschalen uitgegaan. [gedaagde] is verder van mening dat de overgelegde berekening, die voor een gedeelte bestaat uit netto-loon, niet juist is omdat het een volledige bruto-berekening had moeten zijn, zoals in het tussenvonnis was opgedragen en die [onderbewindgestelde] aan de hand van de door hem al eerder verstrekte loonstroken had kunnen maken.
4.2.
[gedaagde] verzoekt daarnaast om terug te komen op het oordeel in het tussenvonnis dat hij het overeengekomen loon niet volledig heeft betaald. Volgens [gedaagde] is dit oordeel niet juist omdat er voldoende bewijs is dat het loon – naast de girale en twee door [onderbewindgestelde] erkende contante betalingen - deels contant is betaald. [gedaagde] wijst daarvoor op de door hem overgelegde producties 12 tot en met 15. [gedaagde] erkent wel dat hij [onderbewindgestelde] nog
€ 1.576,82 netto moet betalen.
4.3.
Op het verweer van [gedaagde] zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5.De beoordeling

Over de hoogte van het gevorderde cao-loon

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [onderbewindgestelde] bij de akte met de wijziging van eis een berekening van het gevorderde cao-loon van € 18.821,31 bruto heeft overgelegd, die is gebaseerd op de cao-salaristabellen voor betaling per 4 weken. Naar aanleiding van de reactie van [gedaagde] heeft [onderbewindgestelde] bij de antwoordakte als productie 16 een nieuw excel-overzicht overgelegd waarin de berekening van het gevorderde cao-loon wordt gebaseerd op de cao-salarisschalen voor betaling per maand, wat leidt tot een te vorderen bedrag van
€ 19.082,07 bruto. [onderbewindgestelde] heeft daarbij aangegeven dat hij akkoord is met de door [gedaagde] voorgestelde (maand)lonen, maar dat hij ook akkoord kan gaan met het door hem berekende lagere bedrag. Gelet op deze mededeling zal de kantonrechter [onderbewindgestelde] geen nieuwe gelegenheid meer geven om zijn eis te wijzigen. De kantonrechter gaat bij de beoordeling hierna uit van het cao-loon van € 18.821,31 bruto dat in de akte wijziging van eis is gevorderd. De door [onderbewindgestelde] bij antwoordakte overgelegde productie 16 is daarom geen onderbouwing van de vordering, zodat deze niet meer wordt beoordeeld. De kantonrechter ziet daarom geen reden om [gedaagde] gelegenheid te geven om op deze productie te reageren.
Verzoek om terug te komen op de beslissing in het tussenvonnis
5.2.
[gedaagde] verzoekt terug te komen op de beslissing in het tussenvonnis dat hij in de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020 op girale wijze het overeengekomen loon niet volledig heeft betaald en nog een deel verschuldigd is.
5.3.
De kantonrechter heeft in punt 6.19 van het tussenvonnis van 23 februari 2022 vastgesteld dat [gedaagde] aan [onderbewindgestelde] in de periode van 20 juli 2015 tot 1 december 2020 op girale wijze het overeengekomen loon niet volledig heeft betaald en nog een deel verschuldigd is. Daarbij is uitgegaan van het transactieoverzicht van de girale loonbetalingen dat [onderbewindgestelde] heeft overgelegd (productie 8) en twee contante betalingen, van € 400 in 2018 en € 475,93 in 2020. De kantonrechter is van oordeel dat zij met deze beoordeling een bindende eindbeslissing heeft gegeven, namelijk dat [gedaagde] het overeengekomen loon alleen via girale betalingen en twee contante betalingen - van in totaal € 875,93 - heeft betaald aan [onderbewindgestelde] , en dat dit loon niet volledig is betaald.
5.4.
Uitgangspunt is dat als de rechter in een tussenvonnis één of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, daar in het verdere verloop van de procedure niet op mag worden teruggekomen. Voor aanvaarding van een uitzondering is slechts plaats in het geval dat bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden. Dit kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke (of juridische) misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Gelet op de ratio van deze regel – de beperking van het processuele debat – dient de rechter bij het aanvaarden van dergelijke uitzonderingen evenwel grote terughoudendheid in acht te nemen.
5.5.
[gedaagde] stelt dat hij [onderbewindgestelde] meer loon heeft uitbetaald dan in het tussenvonnis is geoordeeld, via handbetalingen en goederen. [gedaagde] verwijst daarvoor naar de producties 12 tot en met 15: correspondentie met de bewindvoerder van [onderbewindgestelde] , belastingaanslagen, What’s-App-correspondentie met [onderbewindgestelde] en een overzicht van overschrijfbewijzen. De kantonrechter stelt vast dat deze producties voor een deel overzichten betreffen die door [gedaagde] zelf zijn opgesteld en voor een deel stukken zijn die dateren van 2018 en 2020. [gedaagde] heeft niet toegelicht waarom hij deze producties niet eerder heeft overgelegd. Nu niet duidelijk is waarom de producties nu pas zijn overgelegd, zijn deze te laat ingediend, zodat de kantonrechter daarom al voorbijgaat aan de inhoud daarvan. De kantonrechter ziet overigens in de door [gedaagde] overgelegde producties, die verder niet zijn toegelicht, geen aanknopingspunten voor een (evidente) feitelijke of juridische misslag in punt 6.19 van het tussenvonnis. Uit de producties blijkt niet dat [onderbewindgestelde] meer loon heeft ontvangen dan de eerder genoemde (in productie 8) genoemde girale betalingen en de twee contante loonbetalingen. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om terug te komen op de beslissing in punt 6.19 van het tussenvonnis.
Berekening van de vordering
5.6.
[onderbewindgestelde] heeft voor de berekening van zijn gewijzigde vordering verwezen naar een excel-overzicht dat als productie 14 is overgelegd. De kantonrechter volgt niet de stelling van [gedaagde] dat de berekening onjuist is omdat sprake is van een gedeeltelijke netto- berekening. Het klopt dat de kantonrechter in punt 6.20 van het tussenvonnis heeft overwogen dat [onderbewindgestelde] bij de wijziging van eis voor elke periode vanaf 20 juli 2015 tot 1 december 2020 waarin het loon is gewijzigd het toepasselijke brutoloon - verminderd met de ontvangen loonbedragen - moet vermelden. Dit doet er niet aan af dat in productie 14 duidelijk wordt wat [gedaagde] aan [onderbewindgestelde] in de periode van 20 juli 2015 tot en met november 2020 op grond van het overeengekomen loon netto had moeten betalen (€ 94.646,99) en wat [onderbewindgestelde] daadwerkelijk heeft ontvangen (€ 59.053,21 + € 7.674,96 +
€ 600 + € 600) + € 875,93 aan contante betalingen = € 69.104,10), wat leidt tot een achterstallig loon van (€ 94.646,99 - € 69.104,10 =) € 25.542,89 netto. [gedaagde] heeft zowel de hoogte van deze berekening van het achterstallig overeengekomen loon als de hoogte van de berekening van het nog verschuldigde hogere cao-loon inhoudelijk niet betwist. De kantonrechter ziet ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van deze berekeningen, die voldoende inzichtelijk zijn. De kantonrechter zal daarom de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallig overeengekomen loon van € 25.542,89 netto en het nog verschuldigde cao-loon van € 18.821,31 bruto, inclusief 8% vakantietoeslag, toewijzen.
Wettelijke rente en wettelijke verhoging
5.7.
De wettelijke rente komt vanaf de datum van de inleidende dagvaarding voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%. De kantonrechter heeft daarbij meegewogen dat [onderbewindgestelde] [gedaagde] pas in 2020 via zijn bewindvoerder heeft gevraagd de ontbrekende loonstroken over de periode vanaf 2015 en een overzicht van alle loonbetalingen over deze periode toe te sturen. De te late nabetaling is daardoor ook aan [onderbewindgestelde] toe te rekenen, wat aanleiding vormt de wettelijke verhoging te matigen.
Verstrekken correcte loonstroken, eindafrekening en jaaropgaven
5.8.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [onderbewindgestelde] om [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van alle correcte/gecorrigeerde loonstroken vanaf juli 2015 tot december 2020, een correcte eindafrekening en correcte jaaropgaven conform het te wijzen eindvonnis. Deze vordering zal daarom worden toegewezen. [gedaagde] acht de door [onderbewindgestelde] gevorderde termijn van twee weken na betekening van het vonnis voor de afgifte van de loonstroken tekort en stelt dat hij vrijwillig aan een veroordeling zal voldoen, zodat een dwangsom niet nodig is. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] pas tijdens deze procedure de ontbrekende loonstroken heeft verstrekt, is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde dwangsomoplegging als een stok achter de deur kan werken. De redelijke termijn om aan de veroordeling te kunnen voldoen zal wel verruimd worden. De kantonrechter zal de gevorderde dwangsomoplegging toewijzen voor een bedrag van € 100,00 per dag vanaf vier weken na betekening van dit eindvonnis en bepalen dat boven een bedrag van € 10.000,- geen dwangsommen meer worden verbeurd.
Buitengerechtelijke kosten
5.9.
[onderbewindgestelde] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat [onderbewindgestelde] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding toewijzen overeenkomstig het tarief voor de toewijsbare hoofdsom. Op grond van de staffel bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is dit een bedrag van € 1.474,56.
Proceskosten
5.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor het salaris gemachtigde gaat de kantonrechter uit van 5 punten (dagvaarding, conclusie van repliek, twee mondelinge behandelingen ter waarde van elk 1 punt en twee aktes met bijzondere inhoud ter waarde van elk 0,5 punt). De kosten aan de zijde van [onderbewindgestelde] worden daardoor begroot op:
- griffierecht € 85,00
- informatiekosten € 8,06 (KvK: € 5,88 + BRP: € 2,18)
- salaris gemachtigde €
3.740,00(5 punten x tarief € 748,00)
Totaal € 3.833,06
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot kosten niet mogelijk.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. De nakosten zullen op de hierna weergegeven wijze worden begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [onderbewindgestelde] tegen bewijs van kwijting te betalen (het bruto equivalent van) het bedrag van € 25.542,89 netto en het bedrag van € 18.821,31 bruto terzake van achterstallig loon (deels conform cao, inclusief 8% vakantiebijslag) over de periode 20 juli 2015 tot 1 december 2020, zoals nader gespecificeerd in productie 14, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot aan de dag van betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis aan [onderbewindgestelde] af te geven alle correcte/gecorrigeerde loonstroken vanaf juli 2015 tot december 2020, een correcte eindafrekening en correcte jaaropgaven op basis van de betalingen als hiervoor vermeld onder 6.1, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.474,56 aan buitengerechtelijke kosten;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [onderbewindgestelde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.833,06, waarin begrepen € 3.740,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [onderbewindgestelde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.