ECLI:NL:RBMNE:2022:2909

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/16/540364 / KG ZA 22-251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vrijmaken van toegangsweg tussen buren in kort geding

In deze zaak, die op 20 juli 2022 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiser, een buurman, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, zijn buurman, met het verzoek om de toegangsweg naar zijn pand vrij te maken. Eiser stelt dat gedaagde zijn auto parkeert op het perceel dat de doorgang naar zijn pand belemmert. Eiser is van mening dat er een erfdienstbaarheid bestaat die gedaagde verplicht om de doorgang vrij te houden. Gedaagde betwist dit en stelt dat de akte waar eiser naar verwijst moeilijk te lezen is en geen duidelijke verplichtingen voor hem bevat. De voorzieningenrechter heeft op 6 juli 2022 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de akte uit 1887, waar eiser zich op beroept, niet voldoende bewijs levert voor de stelling dat er een onbeperkte erfdienstbaarheid is gevestigd. Bovendien is er geen spoedeisend belang aangetoond door eiser, aangezien zijn vrouw op dit moment in een tijdelijke woonruimte verblijft en er geen dringende noodzaak is om de toegangsweg onmiddellijk vrij te maken. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 1.330,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/540364 / KG ZA 22-251
Vonnis in kort geding van 20 juli 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , eiser,
advocaat mr. S. van der Marel te Putten,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] , gedaagde,
advocaat mr. C.W.L. van de Merbel te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Op 6 juli 2022 heeft mr. D.A. van Steenbeek, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daar waren aanwezig de heer [eiser] met zijn advocaat mr. S. van der Marel en de heer [gedaagde] met zijn advocaat mr. C.W.L. van de Merbel.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

Partijen zijn buren van elkaar. [eiser] bezit een pand aan het einde van een doodlopende steeg en dit pand is vanaf de openbare weg alleen te bereiken via een toegangsweg die over het perceel van [gedaagde] loopt. [gedaagde] parkeert zijn auto op het perceel voor zijn huis, waardoor de doorgang voor auto's naar het pand van [eiser] wordt belemmerd. [eiser] wil dat [gedaagde] de toegangsweg vrijmaakt, zodat zijn pand met de auto bereikbaar is. Daarvoor zou [gedaagde] zijn auto op een andere plek op zijn perceel moeten parkeren. Op die plek heeft [gedaagde] echter een zithoek gemaakt en dat hij wil zo houden. Omdat [gedaagde] weigert de doorgang vrij te maken, is [eiser] dit kort geding gestart.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] verplicht is de doorgang via zijn perceel op zo'n manier vrij te houden dat het pand van [eiser] met de auto te bereiken is. Volgens [eiser] is er ten behoeve van zijn perceel een erfdienstbaarheid gevestigd op het perceel van [gedaagde] , dan wel is er een erfdienstbaarheid door verjaring verkregen op grond waarvan [gedaagde] de toegangsweg onbeperkt, dus ook voor auto's, vrij moet houden.
3.2.
Als bewijs van de stelling dat er een erfdienstbaarheid op het perceel van [gedaagde] is gevestigd, heeft [eiser] een verklaring overgelegd van [A] , een historisch onderzoeker. Onderdeel van deze verklaring is een kopie van een in 1887 opgemaakte handgeschreven akte uit het kadaster. Op basis van het onderzoek dat hij heeft verricht, komt [A] tot de conclusie dat
"er dus een erfdienstbaarheid is gevestigd waarbij thans [kadastraal nummer 1] (voortkomend uit [kadastraal nummer 2] ) het dienende erf is en [kadastraal nummer 3] (voortkomend uit [kadastraal nummer 4] ) het heersende erf."
3.3.
[gedaagde] betwist dat uit de akte blijkt dat er ten behoeve van het pand van [eiser] een onbeperkte erfdienstbaarheid is gevestigd. Hij stelt dat de akte erg moeilijk te lezen is en dat daarom niet duidelijk is of er in de rest van de akte (in de verklaring van [A] is alleen artikel 13 uitgeschreven) uitzonderingen op de erfdienstbaarheid zijn opgenomen. In aktes van na 1887 komt de erfdienstbaarheid ook niet meer terug. Verder, zo stelt [gedaagde] blijkt niet dat er in de akte ook een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van het deel van het perceel van [eiser] met nummer [kadastraal nummer 5] en vermeldt het uitgeschreven artikel 13
niets over de wijze waarop het recht op uitweg uitgeoefend mocht worden.
3.4.
Gelet op de betwisting van [gedaagde] en gelet op het feit dat de akte moeilijk te lezen is en de voorzieningenrechter op basis daarvan dan ook niet eenvoudig kan vaststellen of de reikwijdte van de daarin beschreven erfdienstbaarheid, zoals [gedaagde] heeft geopperd, beperkingen kent, kan deze akte zonder andere toelichting van een deskundige niet gelden als voldoende bewijs voor de stelling van [eiser] . Ook omdat de akte is opgemaakt in een periode waarin er nog geen auto's waren in Nederland en de erfdienstbaarheid dus niet gevestigd kan zijn met het doel auto's doorgang te laten verlenen. Voor het kunnen vaststellen van een eventuele geldigheidsduur en reikwijdte van de in de akte vermelde erfdienstbaarheid en de bedoelingen die partijen bij het vastleggen daarvan hebben gehad, is nader onderzoek nodig en daarvoor is in kort geding geen plaats. De voorzieningenrechter kan de vordering van [eiser] dan ook niet toewijzen op grond van deze akte.
3.5.
Daar komt bij dat het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorzieningen ontbreekt. Tijdens de zitting heeft [eiser] toegelicht waaruit dat belang bestaat en aangevoerd dat zijn vrouw vanwege hun echtscheiding in het pand moet gaan wonen en dat het daarom bereikbaar met zijn. Op dit moment woont ze in een kamertje boven een ijssalon in [woonplaats] . Dat is wellicht geen ideale situatie voor de echtgenote van [eiser] maar ze staat niet op straat en kan bovendien op ieder moment de woning van [eiser] betrekken. Er staat een vrijwel geheel nieuw pand waarvan niet gesteld of gebleken is dat het niet bewoonbaar is. Verder is niet gesteld dat de echtgenote beperkt mobiel is en daarom met een auto tot aan de woning moet kunnen komen. Voor de verhuizing kan [eiser] met [gedaagde] afspraken maken over het tijdelijk verplaatsen van de auto, zodat een verhuiswagen het pand van [eiser] kan bereiken.
3.6.
Omdat het spoedeisend belang van [eiser] bij vorderingen ontbreekt, is bespreking van de vordering op grond van verjaring niet nodig.
De proceskosten
3.7.
Omdat [eiser] ongelijk krijgt moet hij de proceskosten van [gedaagde] vergoeden. Die kosten worden vastgesteld op:
- griffierecht
€ 314,00
- salaris advocaat

1.016,00
Totaal
€ 1.330,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden vastgesteld op € 1.330,-, waaronder begrepen€ 1.016,- aan salaris advocaat,
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.