ECLI:NL:RBMNE:2022:2899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/16/498421 / HL ZA 20-70
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor schadevergoeding aan schuldeiser op basis van bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vorderde de eiseres, een garage- en automobielbedrijf, schadevergoeding van de bestuurder van een andere vennootschap op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. De eiseres had een raamovereenkomst gesloten met de vennootschap van de gedaagde, maar deze vennootschap had haar verplichtingen niet nagekomen. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat de gedaagde bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor het onbetaald blijven van de vorderingen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor de schade die de eiseres had geleden, omdat er geen geobjectiveerde wetenschap van benadeling was aangetoond. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/498421 / HL ZA 20-70
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.P.J. Botterblom te Nijkerk Gld.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden tezamen zullen [gedaagde sub 2] c.s. worden genoemd, en afzonderlijk [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2020;
- de akte met producties 47 t/m 50 van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling op 27 november 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] en [gedaagde sub 2] c.s.;
- het e-mailbericht van 24 januari 2022 van de rechtbank aan partijen over de aanstaande rechtserswissel;
- het e-mailbericht van 1 februari 2022 van [eiseres] met het verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling in verband met de rechterswissel;
- brief van 20 mei 2022 van [eiseres] waarbij de bewindvoerder van [gedaagde sub 2] c.s., te weten [onderneming 1] B.V., als procespartij in deze procedure is opgeroepen;
- de brief van 25 mei 2022 met productie 3 van [gedaagde sub 2] c.s.;
- de akte met producties 51 t/m 54 van [eiseres] ;
- de akte voorwaardelijke eiswijziging met productie 55 van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling op 7 juni 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een garage- en automobielbedrijf. Zij handelt onder andere in auto’s. De heer [A] is de voormalig algemeen directeur van [eiseres] en volledig gevolmachtigde.
2.2.
[gedaagde sub 1] was enig bestuurder van [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ). [onderneming 2] was op haar beurt enig bestuurder van [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ). [onderneming 3] handelde onder meer in (tweedehands) auto’s. [gedaagde sub 2] verrichtte werkzaamheden voor [onderneming 3] en [onderneming 2] .
2.3.
Op 8 maart 2019 hebben [eiseres] en [onderneming 3] een raamovereenkomst met elkaar gesloten met afspraken over koop en levering van auto’s (hierna: de raamovereenkomst). Op basis van deze raamovereenkomst kwam per koop van een auto een koopovereenkomst tot stand tussen [onderneming 3] en [eiseres] , waarbij [onderneming 3] de koper was en [eiseres] de verkoper. Partijen hebben onder meer afgesproken dat [eiseres] de koopsommen automatisch zou incasseren bij [onderneming 3] .
2.4.
Op een gegeven moment zijn binnen [onderneming 3] problemen ontstaan met het betalen van de auto’s aan [eiseres] . Begin juli 2019 hebben [eiseres] en [onderneming 3] daarom afgesproken dat [eiseres] vijf auto’s van [onderneming 3] zou kopen, waarbij de totale koopsom van deze auto’s van
€ 44.500,00 werd verrekend met de vordering die [eiseres] op [onderneming 3] had. Het resterende bedrag van € 7.520,00 is nadien betaald aan [eiseres] .
2.5.
Vervolgens zijn [onderneming 2] en [eiseres] in gesprek gegaan over een samenwerking. Op 19 juli 2019 zijn [eiseres] en [onderneming 2] een consignatieovereenkomst (hierna: de consignatieovereenkomst)aangegaan, waarmee de raamovereenkomst is beëindigd.
2.6.
Op grond van de consignatieovereenkomst geeft [eiseres] auto’s in consignatie aan [onderneming 2] voor de verkoop van de auto’s aan derden. Na de verkoop van een auto moest [eiseres] , op eerste verzoek van [onderneming 2] , de kentekenbewijzen ter beschikking stellen aan [onderneming 2] voorzien van een verkoopfactuur. [onderneming 2] was vervolgens gehouden deze factuur per ommegaande te voldoen.
2.7.
[eiseres] heeft op 7 oktober 2019 het kentekenbewijs van een Toyota Aygo aan [onderneming 2] verstrekt en op 7 november 2019 de kentekenbewijzen van een Toyota Yaris en een Audi A6 ten behoeve van de verkoop van de auto’s aan derden.
2.8.
[onderneming 2] heeft de facturen van [eiseres] voor de Toyota Aygo, de Toyota Yaris en de Audi A6 onbetaald gelaten.
2.9.
[onderneming 2] is begin december 2019 ontbonden en op 10 december 2019 uitgeschreven bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. [onderneming 3] is eveneens begin december 2019 ontbonden, maar is vervolgens op 24 december 2019 failliet verklaard.
2.10.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, is het vermogen van [gedaagde sub 2] c.s. onder beschermingsbewind gesteld. De beschermingsbewindvoerder, thans [onderneming 1] B.V., is in het geding opgeroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na akte wijziging eis samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [onderneming 1] B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde sub 2] c.s. veroordeelt tot betaling van:
  • € 31.056,43 aan hoofdsom;
  • € 1.085,56 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • de proceskosten, waaronder de nakosten;
  • vermeerderd met de (handels)rente over de hiervoor genoemde posten.
De eiswijziging was in eerste instantie onder de voorwaarde dat de goederen van [gedaagde sub 2] c.s. daadwerkelijk onder beschermingsbewind staan, maar op de tweede mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat dit het geval is, dus is de voorwaarde vervuld en de wijziging definitief.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] als (middelijk) bestuurder van [onderneming 2] en [onderneming 3] onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden. Zij stelt dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:162 BW (jo. artikel 2:11 BW) aansprakelijk is voor deze schade, omdat haar persoonlijk een ernstig verwijt van het handelen van [onderneming 2] en [onderneming 3] valt te maken. Verder stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] de feitelijk beleidsbepaler van [onderneming 2] en [onderneming 3] was en om die reden met het bestuur hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt.
3.3.
[gedaagde sub 2] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat dit geschil over?

4.1.
[eiseres] heeft vorderingen op [onderneming 2] en [onderneming 3] die onbetaald zijn gebleven. De vraag is of [gedaagde sub 1] als bestuurder en [gedaagde sub 2] als feitelijk leidinggevende aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres] hierdoor lijdt omdat aan hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat [onderneming 2] en [onderneming 3] niet hebben betaald.
4.2.
De rechtbank is ten eerste van oordeel dat [eiseres] geen vordering heeft op [onderneming 3] , zodat aan de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als bestuurder respectievelijk feitelijk leidinggevende van die vennootschap kunnen worden aangesproken niet meer wordt toegekomen. Voorts oordeelt de rechtbank dat onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat [gedaagde sub 1] als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het onbetaald blijven van de schuld van [onderneming 2] aan [eiseres] . Om die redenen wordt ook de vordering tegen [gedaagde sub 2] afgewezen.
4.3.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
De gestelde vordering op [onderneming 3]
4.4.
In punt 71 van de dagvaarding heeft [eiseres] berekend hoe hoog de vordering op [onderneming 3] is, te weten (€ 1.317,69 + € 718,74 + € 8.000,00 -/- € 10.000,00 =) € 36,43. De eerste twee bedragen zien op premies voor factoring die volgens [eiseres] op grond van de raamovereenkomst verschuldigd zijn. [gedaagde sub 2] c.s. betwist de verschuldigdheid van deze premies onder verwijzing naar de raamovereenkomst waarin niets over dergelijke premies is opgenomen. [eiseres] heeft verder niet onderbouwd op grond waarvan [onderneming 3] deze premies dan wel verschuldigd zou zijn, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. [eiseres] stelt dat [onderneming 3] € 8.000,00 aan haar verschuldigd is wegens een wel betaalde, maar niet geleverde VW Golf, maar dat bedrag is meegenomen in de hiervoor vermelde rekensom en is dus reeds voldaan. Het voorgaande houdt in dat [onderneming 3] in het geheel niets meer aan [eiseres] verschuldigd is.
Het beoordelingskader voor bestuurdersaansprakelijkheid
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor haar schulden. Uitsluitend in bijzondere gevallen kan, naast de vennootschap, het bestuur van de vennootschap aansprakelijk worden gehouden voor de schuld van de vennootschap aan een schuldeiser. Dit kan zich voordoen als de bestuurder persoonlijk ter zake van de benadeling van de schuldeiser een ernstig verwijt kan worden gemaakt in een situatie waarbij de bestuurder i) namens de vennootschap heeft gehandeld of ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
4.6.
Voor situatie i) geldt als maatstaf dat er sprake kan zijn van een ernstig verwijt wanneer de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade tegenover de schuldeiser (de Beklamel-norm). Voor situatie ii) geldt de maatstaf dat er sprake kan zijn van een ernstig verwijt als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Aansprakelijk voor de schuld van [onderneming 2] ?
4.7.
[onderneming 2] heeft een door haar erkende schuld van € 31.020,00 aan [eiseres] , doordat zij drie auto’s in consignatie heeft verkregen en verkocht terwijl zij de hierop betrekking hebbende facturen van [eiseres] onbetaald heeft gelaten.
i) Beklamelnorm: (geobjectiveerde) wetenschap ten tijde van het aangaan van de verbintenissen
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de consignatieovereenkomst heeft te gelden als de hoofdovereenkomst, waarbij de deelovereenkomst met betalingsverplichting tussen [eiseres] en [onderneming 2] per auto tot stand kwam op het moment dat een derde de auto die [onderneming 2] in consignatie hield wilde kopen.
4.9.
Voor beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 1] als bestuurder aansprakelijk is voor de schuld van [onderneming 2] tegenover [eiseres] op grond van de Beklamel-norm moet naar het oordeel van de rechtbank in deze situatie komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] op het moment dat [onderneming 2] [eiseres] verzocht om de kentekenbewijzen van de drie auto’s genoemd onder punt 2.7 ter beschikking te stellen - te weten op 7 oktober en 7 november 2019 - wist of behoorde te weten dat [onderneming 2] de daarbij behorende facturen niet kon voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade die [eiseres] daardoor lijdt. Het is aan [eiseres] om dit te stellen en, zo nodig, te bewijzen.
4.10.
[eiseres] heeft ter gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling gewezen op het feit dat uit de door [gedaagde sub 2] c.s. overgelegde bankafschriften blijkt dat in de periode 1 juli 2019 tot 2 december 2019 bedragen van in totaal meer dan € 340.000,00 ontvangen en betaald zijn op/van de bankrekening van [onderneming 2] . Dit houdt in dat [eiseres] zichzelf tegenspreekt als zij stelt dat [gedaagde sub 1] op 7 oktober en 7 november 2019 wist of had moeten weten dat [onderneming 2] de betalingsverplichting jegens haar niet kon nakomen en geen verhaal bood voor de door [eiseres] geleden schade. In tegendeel, uit de bankafschriften blijkt dat de laatste betalingen van [onderneming 2] aan [eiseres] op 23 oktober 2019 zijn gedaan en dat er op 22 november 2019 nog ruim € 26.000,00 op de rekening van [onderneming 2] is binnengekomen.
4.11.
Voorts heeft [eiseres] gewezen op een e-mail van 29 oktober 2019 waarin [gedaagde sub 1] meedeelt dat iemand hen helpt “
met het financiële plaatje” en een e-mail van 12 november 2019 waarin [gedaagde sub 1] meedeelt dat er een gesprek voor herfinanciering met een derde zal plaatsvinden en het feit dat [onderneming 2] begin december 2019 is ontbonden ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde sub 1] wist dat [onderneming 2] haar betalingsverplichting niet kon nakomen. [gedaagde sub 2] c.s. heeft erkend dat de financiële situatie van [onderneming 2] slechter werd in oktober/november 2019, maar [onderneming 2] is tot het laatst bezig geweest om haar financiën te structureren onder meer door het aantrekken van extra financiering. Tot december 2019 bestond bij [gedaagde sub 2] c.s. nog het idee dat [onderneming 2] door zou kunnen totdat de potentiële financier definitief afhaakte. Deze e-mails zijn naar het oordeel van de rechtbank, gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 2] c.s., daarom ook geen onderbouwing van de stellingen van [eiseres] . Het enkele feit dat [onderneming 2] in december 2019 is ontbonden is dat evenmin.
4.12.
Voor zover [eiseres] met haar stellingen heeft willen betogen dat de betaling op de rekening van [onderneming 3] door de kopers van de drie auto’s als geoormerkt geld moet worden beschouwd en daarom enkel en alleen (al dan niet via [onderneming 2] ) mag worden doorbetaald aan [eiseres] (en dus niet in de bedrijfsvoering mag vloeien) en dat aan [gedaagde sub 1] , door dit niet te bewerkstelligen, persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, legt zij de verplichtingen die op [gedaagde sub 1] als bestuurder rusten te strikt uit.
ii)
bewerkstelligen of toelaten
4.13.
Ten tweede stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 1] voor de schuld van [onderneming 2] aan [eiseres] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt doordat zij heeft bewerkstelligd dan wel toegelaten dat [onderneming 2] contractuele verplichtingen niet nakwam tegenover [eiseres] . Volgens [eiseres] is het aannemelijk dat de afnemers van de auto’s niet aan [onderneming 2] hebben betaald, maar aan [onderneming 3] . [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] er niet voor heeft gezorgd dat de gelden die bij [onderneming 3] binnenkwamen na verkoop van de auto’s werden overgemaakt aan [onderneming 2] , terwijl zij dat wel had moeten doen.
4.14.
[gedaagde sub 2] c.s. heeft erkend dat de betalingen van de afnemers voor de drie auto’s zijn binnengekomen op de rekening van [onderneming 3] . Voorts heeft [gedaagde sub 2] c.s. onbetwist gelaten dat de door [onderneming 3] ontvangen betalingen voor de drie auto’s niet zijn doorbetaald aan [onderneming 2] .
4.15.
Daarmee is de vraag of [gedaagde sub 1] wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde dan wel toegelaten handelwijze, inhoudende de koopsommen van de auto’s van in totaal € 31.020,00 op de rekening van [onderneming 3] ontvangen zonder zorg te dragen voor doorbetaling aan [onderneming 2] , tot gevolg zou hebben dat [onderneming 2] haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden tegenover [eiseres] .
4.16.
Zoals hiervoor in punt 4.10 is overwogen, heeft [eiseres] gesteld en onderbouwd dat [onderneming 2] zelfstandig auto’s verhandelde met een omzet van € 340.000 in een periode van 1 juli 2019 tot 2 december 2019. Hieruit volgt dat [onderneming 2] voor haar inkomsten niet uitsluitend afhankelijk was van de betalingen van [onderneming 3] . Dit betekent dat de enkele stelling dat [gedaagde sub 1] de koopsommen van de drie auto’s op de rekening van [onderneming 3] heeft ontvangen zonder zorg te dragen voor doorbetaling aan [onderneming 2] , onvoldoende is om aan te nemen dat zij daarmee wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [onderneming 2] haar betalingsverplichtingen aan [eiseres] niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden.
4.17.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat ook voor de (geobjectiveerde) wetenschap van [gedaagde sub 1] dat de door haar bewerkstelligde dan wel toegelaten handelwijze tot gevolg zou hebben dat [onderneming 2] haar verplichtingen niet zou nakomen tegenover [eiseres] en evenmin verhaal zou bieden, [eiseres] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd.
[gedaagde sub 2]
4.18.
Omdat de verwijten die aan [gedaagde sub 2] worden gemaakt dezelfde zijn als die aan [gedaagde sub 1] zijn gemaakt en de rechtbank van oordeel is dat deze verwijten onvoldoende zijn onderbouwd, zullen de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 2.163,00 (3,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.100,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. tot op heden begroot op € 3.100,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.