ECLI:NL:RBMNE:2022:2894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
22/345
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft verzoekster op 22 januari 2021 een Wia-uitkering aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Na een periode van inactiviteit heeft verzoekster verweerder op 23 maart 2021 in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 7 juni 2021 een dwangsom van € 1.442,- vergoed. Op 27 januari 2022 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder. Verweerder heeft op 21 februari 2022 alsnog een besluit genomen, maar verzoekster heeft op 18 maart 2022 het beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, waardoor verzoekster het beroep heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskosten gegrond is, aangezien verzoekster kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, maar veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan verzoekster. Tevens dient verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. J. M. Koppert),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 22 januari 2021 bij verweerder een Wia-uitkering aangevraagd.
Bij brief van 23 maart 2021 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld.
Bij brief van 7 juni 2021 heeft verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- vergoedt.
Verzoekster heeft op 27 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder.
Bij besluit van 21 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op het verzoek van verzoekster.
Bij brief van 18 maart 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen en in zoverre aan verzoekster is tegemoetgekomen, dat verzoekster om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Nu is tegemoet gekomen aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zal het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak heeft moeten maken.
3. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom bij besluit van 7 juni 2021 vastgesteld. De rechtbank zal zich hier dus niet over uitlaten.
5. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.