In deze zaak heeft verzoekster op 22 januari 2021 een Wia-uitkering aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Na een periode van inactiviteit heeft verzoekster verweerder op 23 maart 2021 in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 7 juni 2021 een dwangsom van € 1.442,- vergoed. Op 27 januari 2022 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder. Verweerder heeft op 21 februari 2022 alsnog een besluit genomen, maar verzoekster heeft op 18 maart 2022 het beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, waardoor verzoekster het beroep heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskosten gegrond is, aangezien verzoekster kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, maar veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan verzoekster. Tevens dient verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.