ECLI:NL:RBMNE:2022:2892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
22/1304
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoekster op 22 juni 2021 een verzoek tot herbeoordeling ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Na een periode van inactiviteit heeft verzoekster op 24 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder. Op 19 april 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, maar verzoekster heeft op 25 mei 2022 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een besluit heeft genomen, waardoor verzoekster het beroep heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is, omdat verzoekster kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verzocht om een dwangsom te betalen, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de beslissing op bezwaar van 19 april 2022. De dwangsom is vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. J.M.P. Blom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 22 juni 2021 bij verweerder een verzoek tot herbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingediend.
Bij brief van 22 oktober 2021 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld.
Verzoekster heeft op 24 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder.
Bij besluit van 19 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op het verzoek van verzoekster.
Bij brief van 25 mei 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen en in zoverre aan verzoekster is tegemoetgekomen, dat verzoekster om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Nu is tegemoet gekomen aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zal het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak heeft moeten maken.
3. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb). Verweerder heeft dit voor zover bekend niet gedaan.
5. Omdat er al ruim 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is tot de beslissing op bezwaar van 19 april 2022, stelt de rechtbank de dwangsom vast op het maximale bedrag, € 1.442,-.
6. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoeker betaalde griffierecht van € 365,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.