ECLI:NL:RBMNE:2022:2860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/3992
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen, die was opgelegd omdat hij op 11 juli 2021 zijn voertuig met kenteken [kenteken] had geparkeerd op een parkeerplaats in de gemeente Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen, omdat het mandaatbesluit van de heffingsambtenaar niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de bestreden uitspraak vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De rechtbank heeft in deze uitspraak ook verwezen naar relevante artikelen uit de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht, die van toepassing zijn op de bevoegdheid van de heffingsambtenaar en de bekendmaking van mandaatbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan/in [locatie] in de gemeente Hilversum op 11 juli 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is genomen namens de heffingsambtenaar van de gemeente door Medewerkers team Parkeerrechten.
5. Op grond van artikel 1, lid 3, van het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum ontvangen, op 11 februari 2020 in werking getreden, is de directeur van Coöperatie Parkeerservice U.A. aangewezen aangewezen als inspecteur parkeerbelastingen. Verweerder heeft ook een intern mandaatsbesluit overgelegd, waarin aan de functie medewerker afdeling Parkeerrechten van ParkeerService U.A. mandaat is verleend om namens de directeur te beslissen op bezwaarschriften gericht op de heffing van parkeerbelasting. Uit eerdere beroepszaken is de rechtbank ermee bekend dat de naam van een medewerker vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, maar dat de naam van de betreffende medewerker wel staat geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder in die zaken verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
6. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [1] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
7. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is op 17 mei 2022 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.