In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 4 oktober 2021. De opposante had beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 8 maart 2021, dat door de rechtbank ongegrond was verklaard. De opposante heeft verzet aangetekend omdat zij van mening was dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, die haar zouden hebben belet om tijdig bezwaar te maken.
De zitting vond online plaats op 10 maart 2022, waarbij de opposante en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de SVB niet verscheen. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 4 oktober 2021 was gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de procedure. In de verzetprocedure was de beoordeling beperkt tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kon blijven.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door haar persoonlijke omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft erkend dat de opposante door ziekte van Lyme problemen heeft ondervonden bij het regelen van haar administratie, maar dit was volgens de rechtbank geen voldoende reden om de termijn voor het indienen van bezwaar te overschrijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante pas op 27 januari 2021 bezwaar heeft gemaakt, terwijl zij eerder al op de hoogte was van de besluiten van de SVB.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak in stand gelaten. De rechtbank heeft opgemerkt dat er stukken in het dossier zijn die wijzen op een minnelijke regeling met de Belastingdienst, maar dat dit niet verder kon worden onderzocht omdat de SVB niet aanwezig was. De rechtbank heeft partijen aangeraden om te onderzoeken of een minnelijke regeling ook in dit geval mogelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.