ECLI:NL:RBMNE:2022:2854

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/1356-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en betalingsbewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 9 september 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft tijdens de zitting op 24 januari 2022 een betalingsbewijs overgelegd, waaruit zou blijken dat het griffierecht wel degelijk was betaald. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting was gedaan, omdat er twijfel bestond over de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft aangegeven dat er meer onderzoek nodig is naar de betaling en eventuele terugbetalingen, en dat de zaak opnieuw op zitting behandeld zal worden. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek hervat zal worden in de stand waarin het zich bevond voor de uitspraak van 9 september 2021.

De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten of het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, dit zal pas in de einduitspraak over het beroep gebeuren. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1356-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 5 februari 2021.
In de uitspraak van 9 september 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2021 via een Skypeverbinding. Opposante is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. De BGHU is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 9 september 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 9 september 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank niet juist omdat het griffierecht wel degelijk is betaald. Tijdens de zitting heeft opposante een betalingsbewijs laten zien. Opposante verwijst tijdens de zitting en in haar brief van 13 januari 2022 naar uitspraken van rechtbank Noord-Nederland waarin verzetten gegrond zijn verklaard omdat – samengevat – gemachtigde stelt wel de eerste nota’s betaald te hebben en er geen creditnota’s zijn verzonden. Ook heeft hij geen terugbetalingen ontvangen. Vanwege het ontbreken van nadere gegevens zijn de verzetten bij de rechtbank Noord-Nederland gegrond verklaard. Daarnaast verzoekt opposante om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De rechtbank stelt vast naar aanleiding van het betalingsbewijs dat opposante heeft overlegd dat de eerste nota is betaald. De betaling en eventuele terugbetaling zijn echter niet na te gaan in de systemen die de rechtbank in kan zien. Ook kan de rechtbank niet via een eenvoudige check nagaan of er al dan niet een creditnota is verstuurd. Dit maakt dat er meer onderzoek nodig is. De rechtbank heeft in de buiten-zittingsuitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 9 september 2021 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. Opposante wordt – indien van toepassing – opnieuw in de gelegenheid gesteld het griffierecht te voldoen.
5. De rechtbank neemt nu nog geen beslissing over de vergoeding van de proceskosten en het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit gebeurt pas in de einduitspraak over het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.