In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van 9 september 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft tijdens de zitting op 24 januari 2022 een betalingsbewijs overgelegd, waaruit zou blijken dat het griffierecht wel degelijk was betaald. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) was niet aanwezig op de zitting.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting was gedaan, omdat er twijfel bestond over de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft aangegeven dat er meer onderzoek nodig is naar de betaling en eventuele terugbetalingen, en dat de zaak opnieuw op zitting behandeld zal worden. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek hervat zal worden in de stand waarin het zich bevond voor de uitspraak van 9 september 2021.
De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten of het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, dit zal pas in de einduitspraak over het beroep gebeuren. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.