In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.J. Loef, beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft een verzoek om herbeoordeling ingediend op 27 oktober 2021, welke door verweerder op 28 oktober 2021 is ontvangen. Volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen diende verweerder binnen acht weken, dus uiterlijk op 23 december 2021, te beslissen op dit verzoek. De rechtbank constateert dat deze termijn is overschreden en dat verweerder de ingebrekestelling op 29 december 2021 heeft ontvangen. De rechtbank wijst erop dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, het verplicht is een dwangsom te betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen vier weken na de uitspraak een beslissing moet nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 379,50 toe voor de gemaakte proceskosten, aangezien eiseres een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op 10 februari 2022.