ECLI:NL:RBMNE:2022:285

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
9247017 UC EXPL 21-4065
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst bij opzegging VvE beheer

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaars (hierna: [eiseres]) de vennootschap onder firma [gedaagde] gedagvaard. De procedure betreft een geschil over de uitleg van een overeenkomst die op 1 maart 2004 is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde] voor beheer- en bestuursactiviteiten. De overeenkomst werd jaarlijks stilzwijgend verlengd, tenzij een van de partijen deze tijdig opzegt. [eiseres] heeft op 29 februari 2020 een opzegging gedaan, maar [gedaagde] betwist dat deze opzegging tijdig was, waardoor de overeenkomst volgens haar nog steeds van kracht was tot 1 maart 2021. [eiseres] vordert terugbetaling van een bedrag dat zij aan [gedaagde] heeft betaald, omdat zij van mening is dat de factuur onterecht is en dat er geen werkzaamheden zijn verricht na de opzegging. De kantonrechter heeft de uitleg van de overeenkomst van [gedaagde] gevolgd, die stelt dat de opzegging niet tijdig was en dat de overeenkomst dus nog van kracht was. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet voldoende heeft aangetoond dat het betaalde bedrag onverschuldigd is en wijst de vorderingen van [eiseres] af. Tevens wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9247017 UC EXPL 21-4065 RvdH/1037
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 26 januari 2022
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Vereniging van Eigenaars [eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.C.W. Luijk- van Veldhuizen van Belangenorganisatie voor Appartementseigenaren Stichting VvE Belang,
tegen:
de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G.E. Trip van DAS.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard. De dagvaarding is voorzien van producties 1 tot en met 8. [gedaagde] heeft daarop schriftelijk gereageerd met haar conclusie van antwoord.
1.2.
Tegenwoordig op de mondelinge behandeling zijn mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en mr. R.A. van der Hoeff, griffier.
1.3.
Verschenen zijn:
- de heer [A] , bestuurder [eiseres] ,
- de heer [B] , bestuurder en plaatsvervangend voorzitter [eiseres] ,
- mr. A.C.W. Luijk- van Veldhuizen, gemachtigde van [eiseres] ,
- mevrouw [C] en de heer [D] , namens [gedaagde] ,
- mr. G.E. Trip, gemachtigde van [gedaagde] .
1.4.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.5.
De heer [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling een kopie van de opzeggingsbrief van [eiseres] van 29 februari 2020 overgelegd.
1.6.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter tijdens de zitting met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal is de vastlegging van die uitspraak.

2.Waar gaat het om in deze zaak?

2.1.
[eiseres] heeft met ingang van 1 maart 2004 met [gedaagde] een zogenoemde overeenkomst beheerder/administratief/financieel/technisch (hierna: de overeenkomst) gesloten voor de duur van één jaar. De overeenkomst is daarna jaarlijks stilzwijgend verlengd.
2.2.
In artikel 2 van de overeenkomst staat:
‘[...] De overeenkomst wordt stilzwijgend voor en periode van één jaar verlengd, tenzij één der partijen ten minste drie maanden vóór de datum van beëindiging deze overeenkomst schriftelijk opzegt. Wanneer het opzegtermijn in acht wordt genomen is artikel 3 niet van toepassing.’
2.3.
In artikel 3 van de overeenkomst staat:
‘Op grond van de wet (art. 5:131 NBW) kan de beheerder door de opdrachtgever te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Wanneer opdrachtgever besluit [gedaagde] als beheerder te ontslaan, wordt € 22,50 exclusief BTW per appartement in rekening gebracht.’
2.4.
In artikel 5 van de overeenkomst is opgenomen dat het honorarium van [gedaagde] € 100,- exclusief BTW per appartement bedraagt en dat dit bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd.
2.5.
In de Algemene Ledenvergadering van [eiseres] van 25 februari 2020 is besloten om de samenwerking met [gedaagde] op te zeggen en dat daarvoor op 29 februari 2020 een aangetekende brief en e-mail naar [gedaagde] zal worden gestuurd. [gedaagde] heeft daarop haar werkzaamheden met onmiddellijke ingang neergelegd. Uit haar brief van 4 maart 2020 kan worden opgemaakt dat [gedaagde] fungeerde als bestuurder van [eiseres] en dat zij ook die werkzaamheden heeft neergelegd en zich als bestuurder van [eiseres] heeft laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel.
2.6.
[gedaagde] heeft op 29 februari 2020 een declaratie aan [eiseres] gestuurd van € 8.965,25 inclusief BTW onder vermelding van
‘Einde ovk’. Deze factuur is betaald. Omdat [eiseres] het met de factuur en de betaling ervan niet eens is, heeft zij (tevergeefs) buitengerechtelijk geprobeerd [gedaagde] te bewegen tot terugbetaling. Daarbij heeft ze laten weten dat [gedaagde] alleen recht had op betaling van € 1.633,50 op grond van artikel 3 van de overeenkomst.
2.7.
[eiseres] vordert in deze procedure betaling van € 7.331,75 (€ 8.965,25 minus € 1.633,50) en € 2.079,- aan schadevergoeding vanwege de kosten die zij heeft gemaakt, plus € 897,28 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde] de betaling heeft gedaan zonder toestemming en dat zij de kosten ten onrechte heeft gefactureerd omdat de overeenkomst was ontbonden, waardoor de verplichtingen van partijen zijn komen te vervallen. [gedaagde] heeft geen werkzaamheden verricht in de periode maart tot en met december 2020, dus ook om die reden bestaat er volgens [eiseres] geen betalingsplicht.
2.8.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Kort gezegd komt dat verweer erop neer dat de opzegging door [eiseres] niet is gedaan binnen de in artikel 2 van de overeenkomst genoemde termijn van drie maanden voor 28 februari 2020, zodat de overeenkomst stilzwijgend is verlengd en is opgezegd per 1 maart 2021. Om die reden heeft [gedaagde] per factuur van 29 februari 2020 de beheersvergoeding voor 2020 van € 8.965,25 in rekening gebracht.

3.3. De mondelinge uitspraak

3.1.
De grondslag van de vordering van [eiseres] is dat het bedrag van € 8.965,25 ten onrechte in rekening is gebracht en dus onverschuldigd is betaald aan [gedaagde] .
3.2.
De uitleg die [eiseres] geeft aan de overeenkomst die partijen met ingang van 1 maart 2004 hebben gesloten, sluit niet aan bij de toelichting die [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling op de overeenkomst heeft gegeven. Die toelichting houdt in dat destijds met mevrouw [E] , de toenmalige voorzitter van [eiseres] , is afgesproken dat er één overeenkomst zou worden gesloten, zowel voor wat betreft de beheerdersactiviteiten die [gedaagde] voor [eiseres] zou verrichten als voor de bestuursfunctie die [gedaagde] zou gaan vervullen. Die bestuursfunctie is ook vanaf dag 1 vervuld. De tegenprestatie als genoemd in artikel 5 van de overeenkomst was bedoeld voor zowel de beheerderstaken als de bestuurderstaken. Artikel 2 ziet in dit verband op de wijze waarop een einde kan worden gemaakt aan de overeenkomst betreffende de beheerderstaken en artikel 3 op de wijze waarop moet worden gehandeld bij beëindiging van de bestuurderstaak. Beide artikelen zijn volgens [gedaagde] opgenomen omdat destijds is nagedacht over een situatie waarin de beheerovereenkomst zou blijven bestaan, maar [gedaagde] van haar taak bestuurder zou worden ontheven. Die uitleg lijkt logisch. De gedachte was namelijk dat in het geval dat [gedaagde] niet meer als bestuurder verder zou gaan, de tegenprestatie van artikel 5 naar beneden zou worden bijgesteld. Ter compensatie van dit verlies aan inkomen en ter vergoeding van kosten die zouden moeten worden gemaakt voor overdracht van de bestuurderstaken, zou dan de vergoeding van artikel 3 van de overeenkomst gelden.
3.3.
[eiseres] heeft deze uitleg niet inhoudelijk bestreden, maar blijft bij haar uitleg die zij koppelt aan een grammaticale en taalkundige interpretatie van de overeenkomst. Die taalkundige interpretatie kan de kantonrechter niet volgen, omdat die niet logisch is.
3.4.
De kantonrechter houdt het er dus voor dat bij niet tijdige opzegging van de overeenkomst, de overeenkomst zou eindigen tegen de eerstvolgende mogelijkheid en in dit geval was dat 1 maart 2021. Uit de reactie van [gedaagde] op de opzegging van [A] van 29 februari 2020 (die pas ter zitting is overgelegd) kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] heeft berust in een voortijdige beëindiging van de beheerovereenkomst. Zij heeft weliswaar haar werkzaamheden neergelegd, maar gelijktijdig aanspraak gemaakt op betaling van de overeengekomen tegenprestatie tot en met december 2020. Er zijn dus geen aanknopingspunten voor een beëindigingsovereenkomst.
3.5.
[eiseres] stelt dat als de overeenkomst had voortgeduurd tot 1 maart 2021, zij had mogen verwachten dat er werkzaamheden waren verricht. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] echter niets meer gedaan.
3.6.
[gedaagde] heeft inderdaad de werkzaamheden neergelegd, terwijl de opzegging van 29 februari 2020 daartoe geen aanleiding gaf. [gedaagde] voert aan dat er sprake was van schuldeisersverzuim, omdat zij uit de notulen heeft afgeleid dat de opzegging per direct zou ingaan. Dat [gedaagde] de inhoud van die notulen zelfstandig heeft geïnterpreteerd, komt voor haar rekening. Uit de opzegging kan namelijk niet worden afgeleid dat het de bedoeling was dat zij onmiddellijk haar taken zou neerleggen en die opzegging is leidend. De vraag is welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden.
3.7.
Op basis van de opzegging van 29 februari 2020 had [eiseres] mogen verwachten dat [gedaagde] werkzaamheden zou verrichten tot juni 2020. Nadien niet meer, want VVE had opgezegd per 1 juni 2020. Dat zou dus betekenen dat sprake is van een tekortkoming in de periode maart tot juni 2020, die maakt dat over die periode geen recht is op de overeengekomen tegenprestatie, Een deel van het gefactureerde en uitbetaalde bedrag zou dan ten onrechte zijn geclaimd. Daar staat tegenover dat niet ter discussie staat dat alleen vergoeding is geclaimd tot en met december 2020, terwijl aanspraak bestond tot maart 2021. Dat is twee maanden verschil. Daarnaast is gesteld dat voor 1 maart 2020 werkzaamheden zijn verricht die voor het hele boekjaar van nut zijn geweest. Dat acht de kantonrechter niet onaannemelijk. Dat zou dus betekenen dat er aanknopingspunten zijn dat de wanprestatie in maart, april en mei 2020 wordt gecompenseerd door het recht op tegenprestatie voor werkzaamheden verricht voor maart 2020 en de aanspraken op grond van de niet regelmatige opzegging na december 2020. Dat maakt dat onvoldoende onderbouwd is dat het bedrag dat is uitbetaald aan [gedaagde] onverschuldigd is betaald en er recht bestaat op terugbetaling. Daarom worden de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Dat geldt ook voor de nevenvorderingen.
3.8.
Omdat [eiseres] ongelijk heeft gekregen, wordt zij in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moeten dragen en dat zij de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op € 746,- bestaande uit 2 punten van tarief € 373,-.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,- aan salaris gemachtigde.
Waarvan proces-verbaal,