In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.J. Loef, beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft op 31 mei 2021 een verzoek om herbeoordeling ingediend, waarop verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van acht weken, zoals voorgeschreven in artikel 101, derde lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, is overschreden. Verweerder had uiterlijk op 26 juli 2021 moeten beslissen, maar heeft dit nagelaten. Eiseres heeft op 20 december 2021 een ingebrekestelling verzonden, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder alsnog binnen vier weken na de uitspraak een beslissing moet nemen.
De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die zijn vastgesteld op € 379,50. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen op 10 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt.