Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep dat de eiser heeft ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van verweerder, gedateerd 22 juni 2021. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de eiser het griffierecht van € 49,- niet op tijd heeft betaald, wat leidt tot de conclusie dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen.
De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze specifieke zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft eiser op 5 september 2021 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Aangezien het griffierecht niet tijdig is ontvangen en de eiser geen geldige reden heeft opgegeven voor deze vertraging, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft besloten dat er geen proceskostenvergoeding zal plaatsvinden en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing is genomen door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien hij het niet eens is met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.