ECLI:NL:RBMNE:2022:2831

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
16/074703-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en vernieling door met auto op voetganger in te rijden

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2022 in Amersfoort met zijn auto een voetganger heeft achtervolgd en vervolgens door de glazen winkelpui van een broodjeszaak is gereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig is aan poging tot doodslag, maar wel aan poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank oordeelde dat de kans op de dood van de voetganger niet aanmerkelijk was, maar dat er wel een aanzienlijke kans was op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft de voetganger met zijn auto achtervolgd en daarbij een gevaarlijke situatie gecreëerd voor de aanwezigen in de winkel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar de bewezenverklaring van de andere feiten is gehandhaafd. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische toestand en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/074703-22
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Nieuwegein,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Veldman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 19 maart 2022 te Amersfoort heeft geprobeerd [slachtoffer] en anderen van het leven te beroven of zwaar te mishandelen, door met zijn auto door de glazen winkelpui van een broodjeszaak te rijden, waardoor [slachtoffer] en anderen weg moesten springen/rennen om niet te worden geraakt;
feit 2:
op 19 maart 2022 te Amersfoort onder meer een winkelpui heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het antwoord op de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans, die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft [slachtoffer] , die te voet was, in zijn auto achtervolgd over de stoep, over het fietspad en over een grasstrook. Die auto is een Citroën C1, een relatief klein model. Vervolgens is verdachte met zijn auto tegen een winkelpui aangereden, waarbij [slachtoffer] en een onbekend gebleven ander persoon, die zich vlak voor die pui bevonden, nog net opzij konden springen/rennen. Met welke snelheid verdachte heeft gereden, is niet vast komen te staan, maar de rechtbank acht aannemelijk dat deze snelheid, hoewel meer dan gering, niet buitengewoon hoog is geweest. De rechtbank betrekt hierbij dat sprake is geweest van een soort achtervolging waarbij de richting steeds veranderde, dat een derde persoon met de auto mee kon rennen én het feitelijk gegeven dat verdachte er niet in slaagde [slachtoffer] te achterhalen. Hoewel de uitgelezen snelheden van de airbag niet met zekerheid gekoppeld kunnen worden aan de verweten gedraging, kan wel vastgesteld worden dat op geen moment een relatief hoge snelheid is vastgelegd en uitgelezen. De situatie ter plaatse bood de aanwezige personen beperkte uitwijkmogelijkheden. Gezien de hoogte van de voorkant van verdachtes auto en het feit dat de personen die opzij zijn gesprongen/gerend rechtop stonden, zouden zij hoogstwaarschijnlijk ter hoogte van de (boven)benen zijn geraakt als zij niet waren uitgeweken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de kans dat zij door de aanrijding zodanig of met een zodanige snelheid getroffen zouden worden dat zij zouden komen te overlijden niet aanmerkelijk. Dat betekent dat de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van deze personen niet aanwezig acht.
Wel acht de rechtbank de kans aanmerkelijk dat deze personen door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Gelet op het extreem gevaarzettende karakter van het handelen van verdachte, het met een auto met meer dan geringe snelheid inrijden op voetgangers, is naar algemene ervaringsregels de kans immers aanmerkelijk dat daarvan zwaar lichamelijk letsel bij deze voetgangers het gevolg is. Dat geldt nog sterker nu [slachtoffer] zich vlak voor een glazen winkelpui bevond. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Dat verdachte een aanrijding met de glazen pui van de broodjeszaak – op de positie waar zich een fractie van een seconde voordat de auto de pui raakte nog [slachtoffer] en een ander persoon bevonden – niet heeft voorkomen, ziet de rechtbank als een aanvullende indicatie voor het bewust aanvaarden van deze aanmerkelijke kans. Niet is gebleken dat verdachte nog heeft geprobeerd een aanrijding met de winkelpui te voorkomen en verdachte heeft dit ook zelf niet verklaard.
Na de aanrijding met de winkelpui is de auto van verdachte gedeeltelijk de broodjeszaak binnengereden. Als gevolg van die aanrijding is bovendien de glazen pui de broodjeszaak in gevallen. Ook een scooter, die voor de winkel stond, is in de winkel terechtgekomen. Daar waren op dat moment meerdere personen aanwezig. De kans dat deze personen zodanig getroffen zouden worden dat zij zouden komen te overlijden acht de rechtbank, in aanmerking genomen de situatie ter plaatse en de posities van de in de broodjeszaak aanwezige personen, niet aanmerkelijk. Dat betekent dat de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van deze personen niet aanwezig acht.
Mede in aanmerking genomen het formaat en het materiaal van de pui, acht rechtbank de kans evenwel aanmerkelijk dat deze personen door geraakt te worden door de auto, de scooter en/of de pui zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen, bijvoorbeeld door rondvliegend glas. Dat – kort gezegd – met een auto door de glazen pui een winkel binnenrijden een onaanvaardbaar risico oplevert voor in die winkel aanwezige personen, is evident. Van dit risico moet ook verdachte zich als normaal denkend mens dus bewust zijn geweest. Dat hij zich hiervan inderdaad bewust is geweest, blijkt ook wel uit zijn verklaring dat hij, toen hij in de winkel stond, om zich heen keek of hij iemand had geraakt en of hij iemand zag liggen. Dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook heeft aanvaard, leidt de rechtbank af uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Als gezegd is, ook uit zijn eigen verklaring, geenszins gebleken dat verdachte heeft getracht een aanrijding met de winkelpui te voorkomen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, evenals het onder 2 ten laste gelegde. Daartegen is door verdachte ook geen verweer gevoerd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 19 maart 2022 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en een of meer werknemers en/of bezoekers en/of omstanders van broodjeszaak [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto die buiten lopende [slachtoffer] heeft achtervolgd en met die auto die [slachtoffer] is blijven achtervolgen en daarbij een groenstrook, een fietspad en een trottoir is overgestoken en vervolgens door de glazen winkelpui van die broodjeszaak die broodjeszaak is binnengereden, waardoor die [slachtoffer] en die werknemers en/of bezoekers en/of omstanders van die broodjeszaak weg moesten springen en/of rennen teneinde niet door de auto van verdachte te worden geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 19 maart 2022 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een winkelpui en een scooter die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorden, heeft vernield en/of beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van meerdaadse samenloop. De bewezenverklaarde handelingen leveren weliswaar deels een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, de strekking van de betreffende strafbepalingen – te weten artikel 302 en artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht – loopt echter dusdanig uiteen dat niet kan worden geoordeeld dat de verdachte van die handelingen in wezen één verwijt te maken is. Daarbij betrekt de rechtbank dat de achtervolging van [slachtoffer] door verdachte met een auto en alle risico’s van dien, enige tijd heeft geduurd en verdachte in zoverre van die gedraging een zelfstandig verwijt gemaakt kan worden.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dan aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte aan angst- en stress-gerelateerde stoornissen en een agressieregulatiestoornis lijdt, dat dit een rol speelde ten tijde van het tenlastegelegde en dat de voorafgaande situatie bij verdachte een heftige emotie heeft veroorzaakt. Daarbij wijst de verdediging erop dat [slachtoffer] plotseling bij verdachte in de auto is gestapt en hem op enig moment op het gezicht heeft geslagen, waardoor verdachte letsel heeft opgelopen. Aannemelijk is dat verdachte door de aanval van [slachtoffer] is geschrokken en ontregeld is geraakt en dat deze schok een zodanige gemoedstoestand heeft veroorzaakt, dat verdachte redelijkerwijs onmogelijk anders kon en behoefde te handelen dan hij heeft gedaan, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte door [slachtoffer] is geslagen voorafgaand aan het bewezenverklaarde, gelet op het letsel bij verdachte en omdat op beelden is te zien dat [slachtoffer] , naar buiten kijkend, plots de broodjeszaak verlaat en dat kort daarop de achtervolging tussen de auto en [slachtoffer] is te zien.
Een beroep op psychische overmacht kan alleen worden aanvaard, als sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De rechtbank is van oordeel dat van zo een van buiten komende drang die de verdachte heeft aangezet tot zijn handelen geen sprake geweest. Dat verdachte schrok van de plotselinge klap die [slachtoffer] hem gaf is aannemelijk, maar is – ook in aanmerking genomen de persoon van de verdachte – voor het aannemen van een dergelijke drang onvoldoende. Ook overigens zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden op basis waarvan die drang kan worden aangenomen aannemelijk geworden. Verdachte komt dan ook geen beroep op psychische overmacht toe.
Ook heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, die een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt. Bij de verdediging tegen die aanranding is verdachte over de grenzen gegaan van een redelijke verdediging, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de aard van de hevige gemoedsbeweging, die tot het handelen van verdachte zou hebben geleid. Ook de verdachte heeft hierover niets verklaard. Sterker: uit de verklaringen van verdachte zelf blijkt geenszins van de aanwezigheid van een hevige gemoedsbeweging. Wel biedt zijn verklaring een belangrijke aanwijzing voor het tegendeel, waar verdachte herhaaldelijk heeft verklaard dat hij achter [slachtoffer] aan reed omdat hij verhaal wilde halen. Ook heeft verdachte ten overstaan van een psychiater aangegeven dat hij niet kan zeggen dat hij nou zo vreselijk kwaad was op [slachtoffer] en dat hij beslist niet witheet van woede was. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de omstandigheden van het geval niet worden afgeleid dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep op noodweerexces niet slaagt, nu niet aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de voorafgaande wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De verweren worden verworpen. Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod en herstelbemiddeling;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat een lange detentie geen toegevoegde waarde heeft. Verdachte moet in staat worden gesteld zijn woning te behouden, weer aan het werk te gaan en de behandeling voor zijn klachten te vervolgen. De raadsvrouw heeft gewezen op het advies van de reclassering, dat strekt tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een behandeling bij De Waag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Het strafbare feit
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Door in te rijden op [slachtoffer] en een andere voor de broodjeszaak aanwezige persoon, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Dat het bij een poging is gebleven, is er alleen aan te danken dat deze personen de auto van verdachte ternauwernood hebben weten te ontwijken. Ook voor de personen die zich in de broodjeszaak bevonden, waar verdachte met zijn auto naar binnen is gereden, geldt dat zij slechts ongedeerd zijn gebleven doordat zij zich gelukkigerwijs niet in het directe pad van verdachtes auto bevonden en zij net op tijd wisten weg te vluchten toen de glazen pui de winkel in viel. De broodjeszaak waar de verdachte naar binnen is gereden, is zwaar beschadigd geraakt.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 31 mei 2022;
- een reclasseringsadvies van 23 juni 2022, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een NIFP-consult van 4 april 2022, opgemaakt door psychiater B. van der Goot;
- een verslag van een psychiatrisch onderzoek van 27 juni 2022, opgemaakt door psychiater H.E. Sanders.
Het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij langer geleden voor strafbare feiten is veroordeeld, is niet van invloed geweest op het bepalen van de straf.
De rechtbank acht de verdachte volledig toerekeningsvatbaar, maar heeft bij het bepalen van de straf wel de (stress)klachten waarmee verdachte te kampen had in aanmerking genomen. Ook slaat de rechtbank acht op het getoonde inzicht in het kwalijke van zijn handelen: verdachte heeft steeds benadrukt in te zien dat hij veel te ver is gegaan.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de vermijdende copingstrategie van verdachte, waardoor hij onvoldoende in staat is om oplopende spanning op te merken of er op een adequate manier mee om te gaan. Deze problematiek is voor de rechtbank aanleiding om de verdachte te verplichten mee te werken aan ambulante behandeling, zoals door de reclassering geadviseerd.
De straf
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zal de rechtbank, ook gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aan verdachte een lagere straf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Gelet op de veel ernstiger gevolgen die het handelen van verdachte had kunnen hebben, kan echter niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Ter illustratie: de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het inrijden op een persoon, zelfs in de lichtere vorm van een bedreiging, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
De rechtbank komt op grond van alle hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden tot het oordeel dat een gevangenisstrafstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf van 60 uren, passend en geboden is.
Ter voorkoming van recidive en ter ondersteuning van verdachte acht de rechtbank het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante behandeling en een contactverbod. Hoewel de verdediging heeft verzocht niet op te nemen dat het innemen van medicijnen onderdeel van de behandeling kan zijn, zal de rechtbank dit toch bepalen. Herhaling van het volstrekt onverklaarbare gedrag van verdachte, dient voorkomen te worden. Als tijdens de behandeling blijkt dat medicatie daarbij behulpzaam kan zijn, is het wenselijk dat dit ook in het kader van de voorwaardelijke beoordeling besproken kan worden. Daarbij geldt dat bij gebreke van overeenstemming de rechter die over de eventuele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel heeft te beslissen, eventuele bezwaren van verdachte kan wegen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen, nu de verdachte het bewezen verklaarde niet in een verkeerssituatie heeft begaan.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 2 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de heer [slachtoffer] , zolang de reclassering dit verbod nodig vindt, met uitzondering van eventueel contact middels herstelbemiddeling;
- geeft de reclassering opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer] en/of een of meer werknemers en/of bezoekers en/of omstanders van bakkerswinkel/broodjeszaak [naam] ( [adres] ) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto ( Citroën C1)
- die buiten lopende [slachtoffer] heeft achtervolgd en/of
- met die auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid, vanaf de rijbaan, die [slachtoffer] is blijven achtervolgen en daarbij een groenstrook, een fietspad en/of een voetpad/trottoir is overgestoken en/of (vervolgens) door de glazen winkelpui van die bakkerswinkel/broodjeszaak die bakkerswinkel/broodjeszaak is binnengereden waardoor die [slachtoffer] ( die voornoemde bakkerswinkel/broodjeszaak was binnengevlucht, althans gegaan)
en/of die werknemers en/of bezoekers en/of omstanders van die bakkerswinkel/broodjeszaak weg moesten springen en/of rennen teneinde niet door de auto van verdachte te worden geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een winkelpui en/of winkelinventaris en/of een scooter en/of een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.