ECLI:NL:RBMNE:2022:2815

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
C/16/521850 / HL ZA 21-143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgrensgeschil tussen twee perceeleigenaren met betrekking tot de juridische erfgrens en de gevolgen van kadastrale metingen

In deze zaak, die zich afspeelt in Lelystad, betreft het een erfgrensgeschil tussen twee perceeleigenaren, [eiser] en [gedaagde]. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de ligging van de erfgrens tussen de percelen van partijen centraal staat. De procedure begon met een dagvaarding van [eiser] op 6 mei 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 13 december 2021. De partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld om de kadastrale erfgrens als juridische grens te laten erkennen en [gedaagde] heeft verzocht om de erfgrens verder naar het oosten te verleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens tussen de percelen van partijen van zuid naar noord loopt, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte ligging van het noordelijke deel van deze grens. De rechtbank heeft [gedaagde] opgedragen bewijs te leveren dat de erfgrens in het veld was gemarkeerd langs de door hem voorgestane groene lijn, en dat er een erfafscheiding heeft gestaan op de blauwe lijn gedurende 20 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van [gedaagde] om de erfgrens op de rode lijn te verklaren, in overweging genomen. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot na de bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/521850 / HL ZA 21-143
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C. Klompé te Loosdrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. van der Kamp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De volgende processtukken zaten al in het dossier toen de mondelinge behandeling werd gehouden:
  • de dagvaarding van 6 mei 2021 met 9 producties
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met 35 producties
  • het tussenvonnis van 14 juli 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie met de producties 10 tot en met 23
  • een door [eiser] ingediende akte van depot van een usb-stick met daarop foto’s en geluidsopnames.
1.2.
Op 13 december 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn partijen verschenen met hun advocaat. Partijen hebben hun standpunten verder toegelicht en vragen beantwoord. De advocaat van [eiser] heeft daarbij van pleitaantekeningen (‘notities ter comparitie’) gebruik gemaakt, die aan het procesdossier zijn toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de rechter gezegd dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel [perceel 1] , kadastraal bekend als ’ [plaats] [kadastraal nummer 1] . [gedaagde] is eigenaar van het perceel [perceel 2] , kadastraal bekend als ’ [plaats] [kadastraal nummer 2] . Het perceel van [gedaagde] grenst aan de oostelijke zijde aan het perceel van [eiser] .
2.2.
Beide percelen maakten deel uit van een veel groter stuk grond met opstallen (met één perceelnummer: [kadastraal nummer 3] ). Perceel [kadastraal nummer 3] was eigendom van de heer [A] ofwel van Stichting [stichting] (hierna: de stichting). [A] had het perceel grond aan verschillende huurders verhuurd. In de huurovereenkomsten stond een koopoptie. Toen [A] overleed in 1987 was de heer [B] enig bestuurder van de stichting. Alle betrokkenen lieten desgevraagd weten van de koopoptie gebruik te maken.
2.3.
In een brief van 25 februari 1988 schreef [B] :
“Ik ben van plan ‘de kavels’ zo nauwkeurig mogelijk te berekenen en met piketpalen af te bakenen. Het wachten is op wat milder weer. Assistentie krijg ik van [C] en [D ] . Aanwijzingen op basis van de grote kadastrale kaart geef ik vanuit mijn ‘regisseursstoel’. (…) Nadat “de binnengrens” van [naam] van de wal of steiger af “haaks” is uitgezet en “gepaald” worden verdere “binnengrenzen” parallel uitgezet en “gepaald” tot we zijn gekomen bij de grenzen van het perceel [perceel 3] ’. Dit wordt daar meten en passen en daar heb ik graag [perceel 4] ) bij. (…) Kort samengevat kan de “diepte” der kavels van kadastraal zuid- naar kadastrale noordgrens nagenoeg nauwkeurig worden bepaald en via de breedte eveneens de oppervlakte met uitzondering van perceel [perceel 4] / [perceel 3] .”
2.4.
[B] overleed in [1988] .
2.5.
Op 25 januari 1989 zijn de acht percelen waarin dit stuk grond werd verdeeld, verkregen door partijen en nog zes andere kopers, ieder één perceel. In de leveringsakte worden deze acht percelen, die toen nog geen eigen kadastrale nummers hadden, aangeduid met de letters [letter] tot en met [letter] . De percelen [letter] tot en met [letter] staan samen op een tekening bij de akte. Perceel [letter] staat op een tweede tekening bij de akte. In de akte wordt naar de betrokken ‘situatieschets’ verwezen bij het omschrijven van elk perceel.
In de akte is verder te lezen:
“De verkrijging van ieder der kopers is schetsmatig aangegeven op een tweetal aan deze akte te hechten situatietekeningen(…).
Voorschreven percelen zijn kennelijk op het terrein aangegeven, afgepaald en begrensd; de grootte daarvan zal blijken na opmeting door of vanwege het kadaster.”
2.6.
Na inschrijving van de akte zijn de percelen op uitnodiging van het kadaster in januari 1990 aangewezen en vervolgens op 22 februari 1990 in aanwezigheid van (vertegenwoordigers van) de verschillende eigenaren ingemeten. In 1992 kregen de eigenaren bericht van wijziging van de perceelnummers. Het oorspronkelijk perceel is daardoor kadastraal opgesplitst in acht percelen. Tegen de wijze waarop deze kadastrale opsplitsing vorm kreeg, is door partijen geen bezwaar aangetekend.
2.7.
Op zowel het perceel van [eiser] als [gedaagde] staan nu schuren. Maar alleen de oudste schuur van [eiser] was tijdens de verkrijging al aanwezig (gebouwd voor 1969). De door het kadaster in 1990 ingemeten grens is in een rechte lijn langs deze schuur getrokken van noord naar zuid. In 2002, 2003 en 2020 is de kadastrale erfgrens opnieuw ingemeten, steeds met een gelijk resultaat als in 1990.
2.8.
[eiser] heeft zonder overleg met [gedaagde] als erfafscheiding een hekwerk geplaatst op de kadastrale grens. [gedaagde] heeft [eiser] gesommeerd deze erfafscheiding te verwijderen. Het hekwerk staat er nog steeds.
Eerder (in 2018) heeft [gedaagde] zonder overleg met [eiser] een erfafscheiding opgericht. Deze stond ten oosten van de kadastrale grens. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat die erfafscheiding volgens hem op zijn grond stond. De erfafscheiding is verwijderd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal verklaren voor recht dat de door de Dienst Kadaster aangegeven erfgrens tussen de percelen van partijen de juridische is;
II. [gedaagde] te gebieden die erfgrens te respecteren en [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een boete van € 1.000,- te betalen per keer dat hij inbreuk maakt op de eigendomsrechten van [eiser] ;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten alsmede de nakosten, verhoogd met de wettelijke rente hierover.
3.2.
[eiser] legt aan zijn eis ten grondslag dat de kadastrale grens heeft te gelden als de juridische grens tussen de percelen.
3.3.
[gedaagde] betoogt dat het noordelijke deel van deze erfgrens verder naar het oosten ligt. Hij concludeert, kort gezegd, tot:
I. afwijzing van de eisen van [eiser]
II. veroordeling van [eiser] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn voldaan.
3.4.
[gedaagde] vordert met doornummering van zijn eisen, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Onvoorwaardelijk:
III. Primair:
voor recht verklaart dat de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen vanaf punt groen tot aan de achtergrens gelegen is tussen punt groen en het punt dat gelegen is op 9,60 meter vanaf de kadastrale grens, gemeten langs de achtergrens richting perceel [eiser] , zoals met een groene lijn aangeduid op de tekening die als productie 3 aan de conclusie is gehecht of een in goede justitie te bepalen locatie;
IV. Subsidiair:
voor recht te verklaart dat de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen vanaf punt groen tot aan de achtergrens van de percelen gelegen is tussen punt groen langs de achterste schuur van [gedaagde] (zijde perceel [eiser] ), via punt blauw tot aan het punt dat gelegen is op 8,20 meter vanaf de kadastrale grens, gemeten langs de achtergrens van de percelen richting perceel [eiser] , zoals vanaf punt blauw met een blauwe lijn aangeduid op de tekening die als productie 3 aan de conclusie is gehecht of een in goede justitie te bepalen locatie’
V. Meer subsidiair:
voor recht te verklaart dat de juridische erfgrens tussen de percelen van partijen vanaf kruispunt rood tot aan de achtergrens van de percelen gelegen is tussen kruispunt rood en het punt dat gelegen is op 6,24 meter vanaf de kadastrale grens, gemeten langs de achtergrens van de percelenrichting perceel [eiser] , zoals met een rode lijn aangeduid op de tekening die als productie 3 aan de conclusie is gehecht of een in goede justitie te bepalen locatie;
Voorwaardelijk:
VI. uitsluitend voor het geval de vordering onder III, IV of V wordt afgewezen: voor recht te verklaart dat de grens vanaf punt groen, of een in goede justitie te bepalen locatie tussen punt groen en de achtergrens van de percelen, tot aan de achtergrens van de percelen onzeker is en de grens te bepalen op grond van artikel 5:47 BW ter plaatse van de groene lijn zoals aangeduid op de tekening die als productie 3 van de conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie is gehecht of een in goede justitie te bepalen locatie;
Onvoorwaardelijk en voorwaardelijk:
VII. [eiser] te veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de wijziging van de kadastrale erfgrens, met de bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking indien [eiser] met de medewerking in gebreke blijft;
VIII. [eiser] te veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het stuk perceel dat op grond van de voor recht te verklaren dan wel de door de rechtbank te bepalen juridische erfgrens eigendom is van eiser, te ontruimen inclusief verwijdering van de door [eiser] geplaatste erfafscheiding en staking van elk gebruik of bezit van voornoemd stuk perceel op straffe van een dwangsom van € 50.000 per overtreding te vermeerderen met € 1.000 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt of een in goede justitie te bepalen dwangsom;
IX. [eiser] te veroordeelt om binnen een maand na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de oprichting van een scheidsmuur (van twee meter hoog) op de op grond van de voor recht te verklaren dan wel de door de rechtbank te bepalen juridische erfgrens op grond van artikel 5:49 BW op straffe van een dwangsom van € 50.000 per overtreding te vermeerderen met € 1.000 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt of een in goede justitie te bepalen dwangsom;
X. [eiser] te veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te vergoeden de schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [eiser] en ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [eiser] zoals uiteengezet onder randnummer 21 van de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie ter hoogte van een bedrag van € 13.449,16 en voor het overige op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van volledige betaling;
XI. [eiser] te veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
[eiser] voert verweer en concludeert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Waar loopt de erfgrens?
Inleiding
4.1.
De erfgrens tussen de percelen loopt van zuid naar noord. Over de ligging van het zuidelijke deel van deze erfgrens zijn partijen het eens, over de ligging van het noordelijke deel niet. Het zuidelijke deel loopt vanaf het zuidelijkste punt van de grens naar het noorden tot de westelijke achterhoek van het oude schuurtje van [eiser] . Het noordelijke deel loopt vanaf dat punt verder naar het noorden tot beide percelen ophouden en grenzen aan een perceel met (toen en/of tegenwoordig) nummer [perceelnummer] .
Volgens [eiser] loopt het noordelijke deel van de erfgrens op de lijn die door het kadaster is ingemeten in 1990 en steeds daarna.
Volgens [gedaagde] loopt het noordelijke deel van de erfgrens verder naar het oosten, waardoor hij aanspraak heeft op een driehoekig stuk grond aan de oostkant van de kadastrale grens, dus gelegen op het kadastrale perceel van [eiser] .
4.2.
[gedaagde] neemt, onder verwijzing naar een foto die als productie 3 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie (zie hierna opgenomen) is ingediend, daarbij drie verschillende standpunten in. De primair, subsidiair en meer subsidiair gevorderde verklaringen voor recht (onder III, IV en V) in reconventie liggen direct in het verlengde van de standpunten van [gedaagde] zoals die onder a tot en met c hierna zijn genoteerd.
De grens loopt in een rechte lijn vanaf de westelijke hoekpunt aan de achterzijde van de oudste en meest zuidelijke schuur op het terrein van [eiser] naar het noordelijke eind van de percelen en eindigt daar op een punt dat 9,60 meter meer naar het oosten ligt dan het punt waar de kadastrale grens aan het noordelijke einde eindigt; [gedaagde] heeft deze grenslijn aangeduid met een groene kleur en daarom zal de rechtbank die grenslijn verder met die kleur aanduiden.
Als de rechtbank [gedaagde] hierin niet zou volgen, stelt hij zich op het standpunt dat de grens in een rechte lijn loopt vanaf de westelijke hoekpunt aan de achterzijde van de oudste en meest zuidelijke schuur op het terrein van [eiser] naar het noordelijke eind van de percelen en daar eindigt op een punt dat 8,20 meter meer naar het oosten ligt dan het punt waar de kadastrale grens aan het noordelijke eind eindigt; [gedaagde] heeft deze grenslijn aangeduid met een blauwe kleur en daarom zal de rechtbank die grenslijn verder met die kleur aanduiden.
Als de rechtbank [gedaagde] hierin ook niet zou volgen, stelt hij zich op het standpunt dat de grens in een rechte lijn loopt vanaf de westelijke hoekpunt aan de achterzijde van de oudste en meest zuidelijke schuur op het terrein van [eiser] naar het noordelijke eind van de percelen en daar eindigt op een punt dat 6,24 meter meer naar het oosten ligt dan het punt waar de kadastrale grens aan het noordelijke einde eindigt; [gedaagde] heeft deze grenslijn aangeduid met een rode kleur en daarom zal de rechtbank die grenslijn verder met die kleur aanduiden.
Foto productie 3 conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie:
De kadastrale grens is niet bepalend
4.3.
De ligging van de erfgrens wordt bepaald door de akte van levering van 25 januari 1989 en de daarin verwoorde bedoeling van partijen, die moet worden afgeleid uit de bewoordingen van de akte zelf en de eventuele bijlagen, uit te leggen naar objectieve maatstaven. Als daaruit de grens kan worden afgeleid, is dát bepalend en niet de inmeting door het kadaster. Dat die inmeting vaststaat in die zin dat daartegen geen bezwaar is gemaakt door betrokkenen, onder wie [gedaagde] , heeft geen gevolg voor de bepaling van de ligging van de erfgrens volgens de privaatrechtelijke regel die zojuist is verwoord. Dat het kadaster keer op keer de kadastrale grens heeft vastgesteld, betekent dus niet dat die grens onmogelijk kan lopen langs de groene lijn, de blauwe lijn of de rode lijn.
De groene lijn
4.4.
De inhoud van de leveringsakte zoals die is geciteerd in 2.5 van dit vonnis verwijst naar twee tekeningen bij die akte. Die tekeningen zijn gemaakt door [B] , de bestuurder van de verkopende stichting (zie 2.2 van dit vonnis). De tekening wordt in de leveringsakte aangeduid als een ‘situatieschets’, als een van de twee bij de akte horende ‘situatietekeningen’, terwijl er ook wordt geschreven dat de ‘verkrijging van ieder der kopers schetsmatig (is) aangegeven’ op die ‘situatietekeningen’.
4.5.
De bewoordingen van de leveringsakte houden verder in dat de erfgrenzen van de kavels waarin het oorspronkelijke perceel ( [kadastraal nummer 3] ) werd verdeeld ‘kennelijk op het terrein aangegeven, afgepaald en begrensd zijn’.
Daarmee wordt bedoeld dat (ook) de erfgrens waarover de procespartijen nu strijden op het terrein zichtbaar was gemarkeerd. [gedaagde] stelt dat dit inderdaad het geval was, maar [eiser] betwist dit. Hij zegt dat er helemaal niets was gemarkeerd, behalve dan de noordgrens van het oorspronkelijke perceel [kadastraal nummer 3] .
4.6.
In elk geval is deze markering nu niet meer te zien en dus is ook niet duidelijk of de markering – indien toen al aanwezig – zich bevond op de groene lijn, zoals [gedaagde] stelt en [eiser] betwist. Beide partijen hebben hun stellingen over dit onderdeel van het geschil goed gemotiveerd. De rechtbank kan nu niet vaststellen of in 1989 bij de levering sprake was van een markering op de groene lijn, waardoor de erfgrens tussen de stukken grond van partijen zichtbaar in het veld waren afgepaald, zodat in combinatie met de leveringsakte en de tekening daarbij, toen duidelijk was waar de grens liep. Of die markering er was, is van invloed op de uitkomst van deze rechtszaak. Als dat komt vast te staan, moet aangenomen worden dat de erfgrens loopt langs die groene lijn. Dan was immers op papier en in het veld, in samenhang met elkaar beschouw duidelijk en te bepalen wat de grens was tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] en dus welk stuk grond zij precies geleverd kregen. Het is [gedaagde] die zich beroept op het rechtsgevolg van dit gestelde feit, namelijk dat de erfgrens langs de groene lijn loopt en hij eigenaar is van de grond ten westen daarvan, ook al hoort die grond bij het kadastrale perceel van [eiser] .
Daarom draagt de rechtbank aan [gedaagde] op te bewijzen dat bij de levering van de percelen op 25 januari 1989 de erfgrens tussen de percelen van hem en [eiser] in het veld was gemarkeerd langs de door hem in deze procedure genoemde de groene lijn.
Instructies over de bewijslevering volgen aan het slot van dit vonnis.
4.7.
Uit het feit dat de rechtbank een bewijsopdracht geeft, kan al worden afgeleid dat de aanwezigheid van een teerpaal op de noordgrens van het oorspronkelijke perceel [kadastraal nummer 3] niet doorslaggevend is.
[gedaagde] heeft als deskundige Floreert Vastgoed ingeschakeld en die heeft in haar rapport van
17 mei 2021 opgeschreven dat op de noordgrens van het oorspronkelijke perceel [kadastraal nummer 3] nog een oude teerpaal is aangetroffen op 9,60 meter ten oosten van het punt waarop de kadastrale erfgrens aan de noordkant eindigt. [gedaagde] betoogt dat die teerpaal het noordelijkste punt is van de door hem primair voorgestane groene erfgrens. Maar de aanwezigheid van alleen die teerpaal ondersteunt dat betoog niet, omdat vaststaat dat destijds de hele noordgrens van het oorspronkelijke perceel [kadastraal nummer 3] in het terrein is gemarkeerd, om het af te bakenen van het daarvan ten noorden liggende perceel [perceelnummer] . De rechtbank gaat ervan uit – omdat partijen het tegendeel niet gemotiveerd hebben betoogd – dat de plekken waar die grens van oost naar west is voorzien van grensmarkeringen in het terrein, zoals teerpalen, vrij willekeurig gekozen zijn. Daardoor zeggen die markeringen niets over de van zuid naar noord lopende grenzen tussen de kavels waarin perceel [kadastraal nummer 3] bij verkoop en levering werd verdeeld.
De blauwe lijn
4.8.
Subsidiair betoogt [gedaagde] dat de erfgrens op de blauwe lijn ligt. Dit betoog is natuurlijk alleen van belang als het hem opgedragen bewijs over de groene lijn niet wordt geleverd. Hoewel de uitkomst van die bewijslevering nog onbekend is, ziet de rechtbank aanleiding nu al over de blauwe lijn als erfgrens een oordeel te geven.
4.9.
De grondslag voor de subsidiaire eis dat de rechtbank voor recht verklaart dat de erfgrens op de blauwe lijn ligt is verkrijgende verjaring. Daarvoor stelt [gedaagde] dat rond 1972 een afzetting op die lijn stond om de ganzen op zijn terrein te houden en dat vanaf 1993 meer dan twintig jaar een hek op die lijn stond, dat zelfs enkele malen op verzoek van [eiser] is versterkt. [gedaagde] had dat daar zelf neergezet toen hij ook zijn schuur bouwde. Het was een hekwerk met houten palen, gaas en stalen draad. Het liep helemaal door tot de noordgrens van het oorspronkelijke perceel [kadastraal nummer 3] . Door de erfafscheiding was het niet mogelijk van het ene stuk grond naar het andere te gaan. De grond aan zijn kant van het hekwerk, ook het deel dat lag en ligt op het kadastrale perceel van [eiser] , nam hij ( [gedaagde] ) daardoor in bezit. Dat was te zien voor iedereen en duurde onafgebroken voort. Daardoor heeft hij, [gedaagde] , deze grond na 20 jaar in eigendom gekregen op grond van artikel 3:105 BW in verbinding met artikel 3:314 lid 2 BW en 3:306 BW.
4.10.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] niet alleen van het hek afwist, maar ook dat een adviseur van [eiser] heeft erkend dat het hek als erfafscheiding fungeerde. Als [gedaagde] daarmee bedoelt dat [eiser] zich daarom niet meer tegen de erfgrens op de blauwe lijn kan verzetten, gaat dat betoog van [gedaagde] niet op. Ten eerste is in de tekst van de adviseur (productie 30 van [gedaagde] ) niet te lezen wat [gedaagde] stelt. Ten tweede is een mededeling dat een hek als erfafscheiding fungeert, niet meer dat een feitelijke constatering, die niet zomaar begrepen mag worden als een erkenning dat die afscheiding op de juiste lijn staat. Waarom [gedaagde] die (niet uit het dossier zittende) mededeling wél zo mocht opvatten, legt hij niet uit.
4.11.
[eiser] heeft betwist dat deze verjaring mogelijk is, met het argument dat [gedaagde] zelf helemaal niet wist waar de erfgrens precies liep. Maar dat betoog snijdt geen hout. Ook als het juist is dat [gedaagde] niet wist waar de erfgrens liep, heeft hij zich door en vanaf het gestelde plaatsen van de erfafscheiding op de blauwe lijn gedragen als bezitter van de grond aan zijn kant van die afscheiding.
4.12.
[eiser] heeft betwist dat er ooit een erfscheiding heeft gestaan op de blauwe lijn. Volgens [eiser] heeft er wel een paar meter schutting gestaan vanaf de schuur van [gedaagde] naar achteren (naar het noorden) om de hond van [gedaagde] binnen te houden, maar liep die erfafscheiding niet verder door, terwijl het perceel nog wel heel veel verder naar achteren doorliep. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] een erfafscheiding geplaatst in 2015 die weer is verwijderd, waarna [eiser] in 2020 op de kadastrale grens een erfafscheiding plaatste.
4.13.
Doordat de blauwe lijn afwijkt van de kadastrale grens en [gedaagde] niet heeft gesteld dat hij het hekwerk in overleg met [eiser] heeft geplaatst, kan [gedaagde] niet worden beschouwd als een bezitter te goeder trouw en moet hij het bezit hebben gehad van de grond aan zijn kant van de blauwe lijn gedurende twintig jaar. Als dat komt vast te staan, dan is [gedaagde] door verkrijgende verjaring eigenaar van die grond geworden, ook al lag dat grond op het kadastrale perceel van [eiser] .
[gedaagde] beroept zich op het rechtsgevolg van de verkrijgende verjaring, namelijk dat hij eigenaar is geworden van die grond. Daarom moet [gedaagde] feiten en omstandigheden bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat van verkrijgende verjaring sprake is.
Daarvoor is nodig dat [gedaagde] zijn stellingen bewijst dat langs de door hem in deze procedure genoemde blauwe lijn vanaf 1993 een erfafscheiding heeft gestaan gedurende 20 jaar, zonder onderbreking, terwijl die erfafscheiding zo was vormgegeven dat zij niet alleen zichtbaar was, maar ook dat de grond aan de kant van [gedaagde] door de erfafscheiding niet meer op normale wijze was te bereiken door [eiser] .
4.14.
De rechtbank draagt dit bewijs om proceseconomische redenen tegelijk met het bewijs over de groene lijn (zie 4.6) op aan [gedaagde] , hoewel het bewijs over de blauwe lijn alleen voor zijn subsidiaire eis van belang is. Instructies over de bewijslevering volgen aan het slot van dit vonnis.
De rode lijn
4.15.
Meer subsidiair eist [gedaagde] dat voor recht wordt verklaard dat de erfgrens op de rode lijn loopt. De grondslag voor die eis vormt de tekening bij de notariële akte. Die tekening was op schaal. Ook als de betwiste erfgrens niet in het veld was afgepaald (langs de groene lijn), kan dus op grond van de leveringsakte en de tekening worden bepaald waar die erfgrens liep en dat was langs de rode lijn, aldus [gedaagde] .
4.16.
Dit betoog slaagt. In het rapport van Floreert Vastgoed wordt duidelijk gemotiveerd dat de buitengrens van het oorspronkelijke perceel ( [kadastraal nummer 3] , zie 2.2 van dit vonnis) op de ‘situatieschets’ gelijk is aan de toen al bestaande kadastrale grenzen. Daaruit kan afgeleid worden dat de tekening op schaal was en daardoor niet slechts een ‘situatieschets’ die met de losse hand was gemaakt.
Niemand van de betrokkenen heeft zich in 1988/1989 blijkbaar gerealiseerd dat de tekening op schaal was, maar dat was zij dus wel. Het rapport concludeert verder gemotiveerd dat de rode lijn waarlangs (meer subsidiair) volgens [gedaagde] de erfgrens moet worden getrokken, ligt op de plaats die volgt uit de tekening bij de leveringsakte. [eiser] heeft onvoldoende tegen het rapport van Floreert Vastgoed ingebracht; dat hierin alleen is gedaan wat [gedaagde] aan de rapporteur heeft ingefluisterd, zoals [eiser] beweert, verhoudt zich niet met het feit dat de tekening bij de leveringsakte de basis is voor de conclusies in het rapport over de rode lijn. En het verhoudt zich ook niet tot het feit dat landmeter [E] op basis van de tekening op schaal in het veld de rode lijn heeft ingemeten en de ligging heeft vergeleken met de kadastrale grens. Hoe hier het influisteren door [gedaagde] van invloed kan zijn geweest, legt [eiser] niet uit en is op het eerste gezicht niet te begrijpen.
Wat voor het eerst in 2021 is gedaan door Floreert Vastgoed en [E] , had iedereen met voldoende landmeetkundig inzicht al kunnen doen toen de tekening eind jaren 80 gemaakt was: bepalen waar in het veld de grens liep. Die grens was dus bepaalbaar en dat is juridisch doorslaggevend; als die grens tenminste niet al bij de levering op de groene lijn was afgepaald, want dan prevaleert dat gegeven in combinatie met de bewoordingen van de leveringsakte.
Recapitulatie: de drie gekleurde lijnen en de kadastralegrens
4.17.
Als [gedaagde] slaagt in zijn bewijsopdracht over de groene lijn, dan zal de rechtbank voor recht verklaren dat de erfgrens langs die lijn loopt (reconventionele eis III). Als [gedaagde] daarin niet slaagt, maar wel in zijn bewijsopdracht over de blauwe lijn, dan zal de rechtbank voor recht verklaren dat de erfgrens loopt langs die blauwe lijn (reconventionele eis IV). Als [gedaagde] ook niet slaagt in dat bewijs, zal de rechtbank verklaren dat de erfgrens loopt langs de rode lijn (reconventionele eis V).
De andere eisen over en weer
Wat betekent het voorgaande voor de andere eisen?
4.18.
Omdat in elk geval een van deze drie eisen zal worden toegewezen, hoeft de reconventionele eis VI niet beoordeeld te worden, want die is ingesteld onder de voorwaarde dat de eisen onder III, IV en V worden afgewezen.
De erfgrens voorbij de oude schuur van [eiser] naar het noorden loopt dus in ieder geval niet langs de lijn die het kadaster heeft ingemeten, wat moet leiden tot afwijzing van de door [eiser] in conventie daarover gevraagde verklaring voor recht (conventionele eis I) en het gevorderde gebod aan [gedaagde] om die erfgrens te respecteren (conventionele eis II). Het oordeel over de proceskosten in conventie houdt de rechtbank aan totdat ook in reconventie een eindvonnis kan worden uitgesproken.
Welke verdere eisen beoordeelt de rechtbank nog niet
4.19.
De eisen in reconventie onder VII, VIII en IX gaan over het veranderen van de erfgrens en de plichten van [eiser] die [gedaagde] daarin in zijn eisen verbindt. De beoordeling daarvan houdt de rechtbank ook aan en wel tot na de bewijswaardering. Het ligt voor de hand dan ook het oordeel over de proceskosten in reconventie (reconventionele eis XI) tot later aan te houden.
De reconventionele eis tot schadevergoeding beoordeelt de rechtbank al wel
4.20.
De reconventionele eis X zal de rechtbank deels al wel in dit vonnis beoordelen.
De reconventionele eis tot schadevergoeding
4.21.
Deze eis is komt neer op de betaling van een schadevergoeding door [eiser] aan [gedaagde] die bestaat uit vijf posten. De rechtbank zal deze vijf posten hierna beoordelen. Het gaat om:
schade wegens vernielingen van schuttingen en een steiger aan de zuidelijke deel van de erfgrens, begroot op € 6.553,50
schade door het aflopen van hemelwater van het perceel van [eiser] op dat van [gedaagde] , begroot op € 3.630,-
schade in de vorm van kosten die [gedaagde] heeft besteed aan landmeter [E] , begroot op € 1.265,66
schade in de vorm van kosten die [gedaagde] (blijkbaar) schat te zullen moeten betalen aan Floreert Vastgoed, begroot op € 2.000,-
schade door het door [eiser] verwijderen van het hek dat [gedaagde] in 2018 op de blauwe lijn had geplaatst en de schade door het plaatsen van een hek door [eiser] op de kadastrale erfgrens, op te maken bij staat en voorlopig door [gedaagde] begroot op € 5.000,-.
Schade wegens vernielingen (€ 6.553,50)
4.22.
De gestelde vernielingen bestaan uit:
  • het door [eiser] verwijderen van twee schuttingdelen die [gedaagde] op het meest zuidelijke deel van de erfgrens had geplaatst
  • het door [eiser] verwijderen van dezelfde twee schuttingdelen nadat [gedaagde] die weer had geplaatst maar dan aan zijn kant van die erfgrens
  • het door [eiser] verwijderen van een deel van de door hem gebouwde steiger, namelijk voor zover deze uitstak over de erfgrens boven het perceel (water) van [gedaagde] en voor zover deze met palen in de grond onder het water van [gedaagde] werd gedragen.
4.23.
De bij al deze gebeurtenissen door [gedaagde] begrote deelbedragen vermeldt de rechtbank niet, omdat al deze eisen worden afgewezen.
4.24.
De eerste keer dat [gedaagde] de twee schuttingdelen plaatste was op de steiger en wel precies op de erfgrens tussen de percelen. De al bestaande schutting op die grens liep tot de waterrand en werd op die manier verlengd. Het was dus een mandelige schutting en zo’n erfafscheiding mag alleen na onderling overleg worden geplaatst. Dat overleg was er niet. De plaatsing was in strijd met de wet. [gedaagde] pleegde dus een onrechtmatige daad tegenover [eiser] , wat [eiser] niet hoefde te aanvaarden. Het verwijderen ervan was terecht en de eventuele schade die daardoor is veroorzaakt, heeft [gedaagde] aan zichzelf te wijten. [gedaagde] heeft bovendien niet gesteld dat de verwijdering door [eiser] hem meer schade heeft bezorgd dan als hijzelf de verwijdering had verricht. Schade is bovendien bijzonder onwaarschijnlijk tegen de achtergrond van het feit dat [gedaagde] dezelfde twee schuttingdelen opnieuw heeft gebruikt.
4.25.
De tweede keer dat [gedaagde] dezelfde schuttingdelen plaatste was aan de zijkant van dezelfde steiger. Hij zette de schutting dus in noord-zuidrichting op dezelfde plek en in oost-westrichting 40 centimeter meer naar het westen. Ook deze plaatsing was onrechtmatig, want is heel duidelijk alleen maar bedoeld geweest om [eiser] te pesten. [eiser] had [gedaagde] na de eerste plaatsing al laten weten dat daardoor zijn uitzicht op het natuurgebied naar het westen werd belemmerd. De tweede plaatsing had hetzelfde effect. Een andere reden om juist daar die schutting te plaatsen valt niet te bedenken. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] vanaf de grond van zijn perceel geen zicht had op het perceel van [gedaagde] . Dus voor zijn privacy had [gedaagde] de verlenging niet nodig. Voor de rest kan [gedaagde] zelf alleen maar last van de schutting hebben ondervonden. Hij kon niet meer van de steiger gebruik maken, omdat de schutting de steiger van het water ernaast scheidde. In theorie had [gedaagde] nog aan de kant van [eiser] over de steiger kunnen lopen op de 40 centimeter brede strook tussen de schutting aan de buitenkant van de steiger en de kadastrale grens. Zo had [gedaagde] nog bij het eind van de steiger kunnen geraken en vandaar het water bereiken. Maar die doorgang had hij zorgvuldig dichtgemaakt met gaas. Pestgedrag verdient geen bevestiging in het recht, integendeel. De eis tot vergoeding van de schade die veroorzaakt zou zijn doordat [eiser] de opnieuw onrechtmatig geplaatste schuttingdelen verwijderde, wordt afgewezen.
4.26.
De steiger aan de zuidkant van de percelen van partijen is gebouwd door [eiser] . In overleg met [gedaagde] is die steiger voor een klein deel (40 centimeter) over de erfgrens tussen de percelen geplaatst. De palen die aan die kant de steiger steunden stonden in het water (en de bodem daaronder) op het perceel van [gedaagde] . Het overgrote deel van de steiger stond op het perceel van [eiser] . Hiermee was een juridisch ingewikkelde situatie ontstaan. Was de steiger van partijen samen, of bleef deze helemaal van [eiser] , of werd die juist helemaal van [gedaagde] ? En als maar een van de partijen eigenaar was van de hele steiger, waren het water en de bodem van de andere partij onder de steiger dan van eigenaar veranderd?
De situatie is veranderd doordat [eiser] zonder overleg de steiger heeft versmald door de 40 centimeter boven het perceel van [gedaagde] eraf te halen. Dit was onrechtmatig als [gedaagde] geacht moet worden eigenaar of mede-eigenaar te zijn van die 40 centimeter. Maar de rechtbank hoeft op die vraag niet in te gaan, omdat [gedaagde] achteraf (op 13 april 2019) heeft gezegd tegen [eiser] dat die 40 centimeter niet meer terug hoefde en eraan heeft toegevoegd dat ook de palen (aan de kant van [gedaagde] uiteraard) eruit moesten. Dat laatste heeft [eiser] vervolgens gedaan.
4.27.
Tegen die achtergrond kan [gedaagde] niet meer met succes een schadeclaim indienen. De handelingen van [eiser] zijn met toestemming achteraf (steiger) en vooraf (palen) verricht en dus niet (meer) onrechtmatig. De eis wordt afgewezen.
Schade door hemelwater (€ 3.630,-)
4.28.
De schade door wateroverlast heeft [gedaagde] aan zichzelf te wijten. De overlast heeft te maken met het verzakken van de oude schuur van [eiser] , waardoor ook de schuur van [gedaagde] die daar vlakbij staat, wordt meegetrokken en nat wordt door het regenwater dat van de scheve schuur van [eiser] afstroomt. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij een deel van de fundering van de oude schuur van [eiser] heeft verwijderd, waardoor het verzakken is begonnen. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat hij zijn (jongere) schuur aan de oude schuur van [eiser] had vastgemaakt, zonder toestemming van [eiser] . Dat mag niet zomaar. Dat de schuur van [gedaagde] juist door het vastmaken is meegetrokken, heeft hij ook al niet betwist. [eiser] stelt terecht dat het dan de omgekeerde wereld is als [gedaagde] in verband hiermee schade claimt van [eiser] . Ook deze eis tot schadevergoeding wordt afgewezen.
De kosten van landmeter [E] en van Floreert Vastgoed (€ 1.265,66 + € 2.000,-)
4.29.
De beoordeling van beide schadeposten houdt de rechtbank aan tot na de bewijslevering. Nu al laat de rechtbank weten dat [gedaagde] de kosten van Floreert Vastgoed moet onderbouwen. Uit zijn stelling dat hij die kosten schat op € 2.000,- maakt de rechtbank op dat er nog geen rekening ligt en dan zal zij de kosten op nihil begroten. Dit alles betekent niet dat als deze onderbouwing alsnog volgt die kosten zullen worden beschouwd als door [eiser] te vergoeden schade. Dat oordeel houdt de rechtbank aan.
De schade door het verwijderen van het hek dat [gedaagde] op de blauwe lijn had gezet en schade doordat [eiser] een hek op de kadastrale grens zette
4.30.
Deze eisen worden afgewezen, omdat ze totaal niet zijn onderbouwd. [gedaagde] licht werkelijk niets van deze schade toe. Het bedrag waarop hij die schade begroot (€ 5.000,-) hangt dus in de lucht en lijkt een slag in de lucht. [gedaagde] komt niet weg met zijn eis dat deze schade in een schadestaatprocedure moet worden begroot. De gestelde schade moet namelijk al geleden zijn in 2020 toen [eiser] het ene hek weghaalde en het andere plaatste. Dan moet de schade bekend zijn. [gedaagde] neemt echter niet de moeite om die werkelijk te begroten. Zo’n manier van procederen verdient geen premie. De rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om [gedaagde] nog in de gelegenheid te stellen om deze schade alsnog te onderbouwen. De afwijzing is definitief.
Instructies voor de bewijslevering
4.31.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
Bij elke opgegeven getuige moet worden vermeld over welke bewijsopdracht deze kan verklaren.
4.32.
Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een tussenvonnis kan uitspreken waarbij een mondelinge behandeling wordt gelast, als onmiddellijke voortzetting van de zitting waarop de getuigen werden gehoord. Er kunnen dan, waar nog nodig, inlichtingen over de zaak worden gevraagd, of stellingen worden toegelicht. En onderzocht kan worden of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Tijdens die eventuele, direct op het getuigenverhoor volgende, mondelinge behandeling moeten partijen in persoon aanwezig zijn. Partijen moeten daarom ook bij de getuigenverhoren aanwezig zijn.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen (zie 4.6) dat bij de levering van de percelen op 25 januari 1989 de erfgrens tussen de percelen van hem en [eiser] in het veld was gemarkeerd langs de door hem in deze procedure genoemde groene lijn,
5.2.
draagt [gedaagde] op te bewijzen (zie 4.13) dat langs de door hem in deze procedure genoemde de blauwe lijn vanaf 1993 een erfafscheiding heeft gestaan gedurende 20 jaar, zonder onderbreking, terwijl die erfafscheiding zo was vormgegeven dat zij niet alleen zichtbaar was, maar ook dat de grond aan de kant van [gedaagde] door de erfafscheiding niet meer op normale wijze was te bereiken door [eiser] ,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 augustus 2022voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] , als hij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde] , als hij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2022 tot en met februari 2023 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.M.J. Schoenaker in het gerechtsgebouw te Lelystad aan Stationsplein 15,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.