ECLI:NL:RBMNE:2022:2799

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
16/287595-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het vervoeren en voorhanden hebben van 201 kilogram cocaïne

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, hierna te noemen verdachte, die werd beschuldigd van het vervoeren en voorhanden hebben van 201 kilogram cocaïne. De verdachte werd op 22 oktober 2021 in Uithoorn aangehouden na een opsporingsonderzoek waarbij observaties en camerabeelden werden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van verdachte bij de drugshandel, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van vormverzuimen en dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de tassen die hij vervoerde. De rechtbank verwierp deze verweren en concludeerde dat verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de rol van verdachte in de grootschalige drugshandel, en dat dergelijke misdrijven niet lonen en een stevige reactie van de strafrechter vereisen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/287595-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Rotterdam ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 februari 2022 (pro forma/regie), 26 april 2022 (pro forma/regie) en 1 juli 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De inhoudelijke behandeling vond gelijktijdig, maar niet gevoegd, plaats met de behandeling van de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 16/287600-21), [medeverdachte 2] (parketnummer 16/287598-21) en [medeverdachte 3] (parketnummer 16/022597-22).

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
op 22 oktober 2021 in Uithoorn, samen met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 201 kilogram cocaïne opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de competentie van de rechtbank
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen.
3.2
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte in het geding gebracht dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. In de visie van de raadsman is niet langer sprake van een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), en is ook geen sprake meer van een goede procesorde vanwege het feit dat het beginsel van
equality of armsis geschonden. De raadsman vindt dat doelbewust of met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan de belangen van verdachte. Verder is sprake van een fundamentele inbreuk op het strafproces en is het wettelijke systeem in de kern geraakt, zodat dit op zichzelf al moet leiden tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Het standpunt van de raadsman wordt, voor zover relevant, verder weergegeven onder het oordeel van de rechtbank.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 EVRM, en ook dat geen sprake is van strijdigheid met het beginsel van
equality of arms. In de visie van de officier van justitie is niet doelbewust of met grove veronachtzaming tekort gedaan aan de belangen van verdachte en is ook geen sprake van een fundamentele inbreuk op het strafproces en het wettelijke systeem, zoals de raadsman heeft gesteld. Het Openbaar Ministerie is onverkort ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie wordt, voor zover relevant, verder weergegeven onder het oordeel van de rechtbank.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank de navolgende feiten vast. Tijdens de (pro forma) behandeling van onderhavige strafzaak op 26 april 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de verdediging op het politiebureau kennis mocht nemen van camerabeelden die door een politiehelikopter zijn gemaakt van het parkeerdek van het appartementencomplex, gelegen aan [straat] in [plaats] . Een kantoorgenoot van de raadsman heeft deze camerabeelden op het politiebureau bekeken. Bij het uitkijken van de camerabeelden was tevens een rechercheur van de politie in dezelfde ruimte aanwezig. Ook was deze rechercheur ten tijde van de inhoudelijke behandeling in de zittingszaal aanwezig.
Vlak voordat de inhoudelijke behandeling aanving, en de leden van de rechtbank nog niet in de zittingszaal aanwezig waren, heeft de officier van justitie de betreffende rechercheur, alsmede diverse andere verbalisanten, de zittingszaal ingeroepen en onder andere gesproken over het moment dat de camerabeelden werden uitgekeken door de kantoorgenoot van de raadsman. De raadsman heeft verklaard dit door de deur van de zittingszaal te hebben gehoord, terwijl de raadsman zich nog op de gang bevond.
De raadsman heeft geïmpliceerd dat de officier van justitie de betreffende rechercheur op voorhand zou hebben geïnstrueerd, omdat de officier van justitie de rechercheur heeft gevraagd op welke wijze de kantoorgenoot van de raadsman de camerabeelden heeft bekeken en in welke camerabeelden zij in het bijzonder geïnteresseerd was.
De officier van justitie heeft weersproken dat hij de betreffende rechercheur op voorhand heeft geïnstrueerd. Wel heeft de officier van justitie op zitting verklaard dat hij met de betreffende rechercheur heeft gesproken over mogelijke verweren en ook dat hij met de recherche heeft gesproken over het al dan niet met geluid (laten) afspelen van de camerabeelden. De officier van justitie heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie bij de feitelijke uitvoering van het laten bekijken van de camerabeelden niet betrokken is geweest en ook heeft de officier van justitie uitgelegd dat enkel aan de recherche is gevraagd om het uitkijken van de camerabeelden te faciliteren.
Bij de beoordeling van het verweer van de raadsman stelt de rechtbank voorop dat zij erop vertrouwt dat de feiten zoals door de officier van justitie – een magistraat – zijn weergegeven, juist zijn. Er is geen reden om hieraan te twijfelen.
Voorts overweegt de rechtbank dat de enkele aanwezigheid van een rechercheur ten tijde van het uitkijken van camerabeelden door de verdediging nog geen strijd met het recht op een eerlijk proces oplevert. Daarnaast is niet gesteld en ook niet gebleken op welke wijze de rechercheur (al dan niet) kennis heeft genomen van de wijze waarop de camerabeelden werden bekeken. Evenmin staat (daardoor) vast dat de betreffende rechercheur bepaalde concrete informatie aan de officier van justitie heeft doorgegeven of heeft kunnen doorgeven; laat staan dat uit deze informatie een bepaalde verdedigingsstrategie afgeleid kan worden. Verder overweegt de rechtbank dat de rechercheur zichtbaar in de ruimte aanwezig was en de kantoorgenoot van de raadsman ofwel hier een punt van had kunnen maken of, desgewenst, haar gedrag ten aanzien van het bekijken van de camerabeelden op de aanwezigheid van de rechercheur had kunnen aanpassen. Er was, met andere woorden, geen sprake van het heimelijk observeren van de verdediging door de betreffende rechercheur.
Ook overweegt de rechtbank dat in onderhavig geval geen sprake is van een beperking op het recht op vrije toegang tot het strafdossier. De kantoorgenoot van de raadsman had immers de beschikking over de camerabeelden en gesteld noch gebleken is dat zij beperkt is geweest in het bekijken van de camerabeelden. Verder is geen sprake van een inbreuk op vertrouwelijke communicatie tussen de raadsman en verdachte, aangezien verdachte niet aanwezig was bij het uitkijken van de camerabeelden.
Alles overziend, komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank tevens de omstandigheid dat de officier van justitie pas direct voorafgaand aan de terechtzitting een gesprek met de betreffende rechercheur heeft gevoerd over het uitkijken van de camerabeelden en op dat moment de resultaten van het opsporingsonderzoek reeds ter beoordeling van de rechtbank voorlagen. Anders gezegd: het gesprek tussen de officier van justitie en de rechercheur heeft geen (verdere) invloed gehad op de samenstelling van het dossier en de wijze waarop het opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als wel sprake zou zijn van een vormverzuim, gesteld noch gebleken is dat verdachte daarvan nadeel heeft geleden. De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van een grove of doelbewuste veronachtzaming van de verdedigingsbelangen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De officier van justitie heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de zitting met het opsporingsteam ging ‘sparren’ over de mogelijke verweren. Daarvan gaat de rechtbank uit. Van een
grove of doelbewusteveronachtzaming van de verdedigingsbelangen van verdachte is hiermee geen sprake en ook is geen sprake van een fundamentele inbreuk op het strafproces of dat het wettelijke systeem in de kern is geraakt die op zichzelf moet leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet langer ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
3.3
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen om de vervolging van verdachte verder uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, kort gezegd, wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte – in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – op 22 oktober 2021 een hoeveelheid van 201 kilogram cocaïne heeft vervoerd en voorhanden heeft gehad. Daartoe heeft de officier van justitie bij requisitoir gewezen op de bevindingen van het observatie- en arrestatieteam, alsmede het aanvullend proces-verbaal van instap in de woning aan [adres] in [plaats] (hierna: het proces-verbaal van instap) en de rapportages die zijn opgemaakt door de forensische deskundigen ten aanzien van de aangetroffen cocaïne.
Voor zover relevant, wordt het standpunt van de officier van justitie verder weergegeven onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, kort gezegd, dat sprake is van een drietal vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek die afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien moeten leiden tot uitsluiting van het verkregen bewijs. Wat alsdan resteert, kan in de visie van de raadsman niet de conclusie dragen dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. Om deze reden moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Indien en voor zover de rechtbank niet overgaat tot de uitsluiting van het bewijs, vanwege de door de raadsman gestelde vormverzuimen, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het opzet heeft gehad op het vervoer en het voorhanden hebben van de aangetroffen cocaïne, zodat verdachte ook om deze reden moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat niet wettig en overtuigen te bewijzen is dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Verdachte moet daarom voor dit onderdeel worden vrijgesproken.
Voor zover relevant, wordt het standpunt van de raadsman verder weergegeven onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het bewijs [1]
In een afschermproces-verbaal van 22 oktober 2021 staat opgetekend dat er in Nederland een opsporingsonderzoek loopt, waaruit informatie volgt dat in de woning aan [adres] in [plaats] “zeer waarschijnlijk een grote hoeveelheid verdovende middelen aanwezig [is]”. [2] De betreffende woning staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] en is, vanwege dit lopende opsporingsonderzoek, stelselmatig geobserveerd. [3] Bij deze observatie is gebruik gemaakt van twee heimelijk geplaatste camera’s: de ene camera heeft zicht op het parkeerdek van de parkeergarage van winkelcentrum [straat] in [plaats] en de andere heeft zicht op de portiek van het appartementencomplex aan [straat] . Het zicht strekte zich tot in de portiek en de galerij met toegang tot de woning aan [adres] . Via één van deze camera’s is waargenomen dat op 22 oktober 2021 twee personen tussen 5.33 uur en 7.46 uur in totaal 28 keer de geobserveerde woning in- en uitlopen en daarbij “gesealde balen” de woning in dragen. Op deze camerabeelden is door het observatieteam, naast medeverdachte [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] herkend. [4]
De camera met zicht op het parkeerdek heeft vastgelegd dat [medeverdachte 2] op 22 oktober 2021 omstreeks 9.40 uur een Volkswagen Transporter voor de ingang van het portiek van de woning aan [adres] parkeert. Ook is op de beelden van deze camera gezien dat de zij(schuif)deur van de Volkswagen Transporter aan de bijrijderskant wordt geopend. Vervolgens is geverbaliseerd dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf 9.42 uur met blauwe boodschappentassen – die kennelijk tot de rand zijn gevuld – uit de woning lopen en zich naar de ingang van het portiek begeven. In de weerspiegeling van de schuifdeur van de Volkswagen Transporter wordt een “blauwe schim” gezien. Vervolgens is waargenomen dat [medeverdachte 2] om 9.46 uur de Volkswagen Transporter verplaatst, waarna hij een Volkswagen Caddy voor de ingang van het portiek parkeert. [5]
Vanaf 9.50 uur is opnieuw waargenomen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in en uit de woning lopen, waarbij zij tot de rand gevulde blauwe boodschappentassen uit de woning dragen en naar de ingang van het portiek brengen, alwaar de Volkswagen Caddy geparkeerd staat. [6] In totaal worden 18 boodschappentassen uit de woning gehaald. [7] Om 9.52 uur is waargenomen dat [medeverdachte 2] in de Volkswagen Caddy stapt en deze verplaatst naar een parkeerplaats op het parkeerdek. Enige tijd later, omstreeks 10.15 uur, is waargenomen dat een Mercedes met kenteken [kenteken] het parkeerdek komt oprijden en door een op dat moment onbekende persoon naast de Volkswagen Caddy wordt geparkeerd. [8]
Vanuit de politiehelikopter, die op dat moment boven het parkeerdek van [straat] in [plaats] vliegt, is waargenomen dat meerdere personen heen en weer lopen tussen de Volkswagen Caddy en de Mercedes en dat daarbij voorwerpen van de achterzijde van de Volkswagen Caddy in de richting van de Mercedes worden gedragen. Vervolgens is gezien dat de onbekende persoon in de Mercedes stapt en het parkeerdek afrijdt. [9]
Op 22 oktober 2021, omstreeks 10.36 uur, wordt de onbekende bestuurder van de Mercedes, gekentekend [kenteken] , op de openbare weg staande gehouden en daarna aangehouden. De bestuurder van de Mercedes blijkt te zijn [verdachte] , geboren op [1991] in [geboorteplaats] . [10]
Voornoemde Mercedes wordt in beslag genomen en door verbalisanten doorzocht. In totaal worden tien grote blauwe boodschappentassen aangetroffen: vier tassen op de achterbank en zes tassen in de kofferbak. Ook worden diverse mobiele telefoons aangetroffen, waarvan één mobiele telefoon wordt aangetroffen op de armsteun van het voertuig. [11] Deze mobiele telefoon, een IPhone Se, is door verbalisanten uitgelezen en onderzocht. In de mobiele telefoon worden gesprekken aangetroffen waarin de gebruiker van het toestel schrijft dat zijn achternaam “ [verdachte] ” is, alsmede dat hij gebruik maakt van het e-mailadres “ [e-mailadres] ”. [12] In dezelfde mobiele telefoon is een gesprek aangetroffen, getiteld “ophalen”, waarin besproken wordt dat “200” moet worden opgehaald; “tien tassen van twintig”, op het bovenste parkeerdek van [straat] in [plaats] . [13]
Gebleken is dat in de tien tassen uit de Mercedes in totaal 201 rechthoekige blokken met inhoud zitten. Deze blokken wogen gezamenlijk 201 kilogram. Ten behoeve van het forensisch onderzoek zijn de blokken (met goednummer 2895971) voorzien van SIN-nummer AAOV9501NL. Deze blokken zijn vervolgens bemonsterd en voorzien van (relatie) SIN-nummer AAOV9506NL. [14] Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat de monsternames met het (relatie) SIN-nummer AAOV9506NL cocaïne bevatten. [15]
4.3.2
Vormverzuimen en bewijsuitsluiting
Aanleiding van het onderzoek en redelijk vermoeden van schuld
In de eerste plaats heeft de raadsman betoogd dat het gebruik van het afschermproces-verbaal met zich brengt dat de aanleiding van het onderzoek niet kan worden getoetst. Omdat relevante stukken (onrechtmatig) zijn onthouden, kan niet worden beoordeeld of er voldoende grondslag bestond voor een redelijk vermoeden van schuld van betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde en dus ook niet in hoeverre de inzet van dwangmiddelen rechtmatig is geweest.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de rechtbank het volgende. In het afschermproces-verbaal van 22 oktober 2021 staat vermeld dat er in Nederland een opsporingsonderzoek loopt dat onder leiding staat van een officier van justitie. Uit dit onderzoek is bekend geworden dat er waarschijnlijk een grote hoeveelheid verdovende middelen in de woning aan [adres] in [plaats] aanwezig is. Blijkens het afschermproces-verbaal zijn de ingezette opsporingsbevoegdheden door middel van mondelinge en schriftelijke informatie getoetst aan de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Volgens de verbalisant die het afschermproces-verbaal heeft opgemaakt, was het verstrekken van (meer) informatie schadelijk voor het brononderzoek en was het daarom niet mogelijk om originele stukken uit het brononderzoek aan onderhavig doelonderzoek te voegen.
Uit het aanvullend opgemaakte proces-verbaal van instap leidt de rechtbank af dat er een verdenking is ontstaan ter zake van twee medeverdachten van verdachte, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Deze verdenkingen zijn gebaseerd op TCI-informatie, observaties en de inhoud van diverse Encrochat-berichten en had betrekking op het op grote schaal in- en exporteren van cocaïne. Ook leverde het brononderzoek aanwijzingen op dat de woning aan [adres] in [plaats] in gebruik was bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en aldus is de woning stelselmatig geobserveerd.
Op 22 oktober 2021 is gezien dat de medeverdachten tientallen malen met grote blauwe boodschappentassen (“bigshoppers”) – die kennelijk tot de rand gevuld waren en afgedekt waren met donkerkleurig plastic – de woning verlieten. Dit terwijl eerder op die ochtend juist gezien was dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] grote, langwerpige en rechthoekige voorwerpen de geobserveerde woning in brachten. Tegelijkertijd is waargenomen dat de medeverdachten handelingen hebben verricht met een Volkswagen Transporter en een Volkswagen Caddy. Deze voertuigen zijn over het parkeerdek van [straat] verplaatst en, tijdens het verplaatsen van de tassen uit de woning, dicht tegen de ingang van het portiek van de woning aan geplaatst.
Als vervolgens een (onbekende) Mercedes aan komt rijden die betrokken is bij het in korte tijd in-, uit- en overdragen van voorwerpen uit de geobserveerde woning en de Volkswagen Caddy, ontstaat naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van betrokkenheid van de bestuurder van de Mercedes ter zake van het vervoeren en het aanwezig hebben van verdovende middelen. Bovengenoemde informatie was bovendien voldoende concreet en specifiek om redelijkerwijs te vermoeden dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet door de bestuurder van de Mercedes – naar later blijkt: verdachte.
Anders dan de raadsman stelt, is de rechtbank van oordeel dat het nader opgemaakte proces-verbaal van instap voldoende inzicht geeft in en verantwoording biedt voor het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld en de daaropvolgende inzet van dwangmiddelen. Van een onthouding van stukken op grond van artikel 149b, eerste lid Wetboek van Strafvordering (Sv) is daarom (ook) geen sprake.
Alles overziend, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De duur van de stelselmatige observatie
Het tweede door de raadsman gestelde vormverzuim ziet op de duur van de stelselmatige observatie van de woning aan [straat] in [plaats] . Door de raadsman is in het geding gebracht dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM op onrechtmatige wijze is beperkt. Daarbij heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bevel tot stelselmatige observatie niet verlengd had mogen worden, nu niet bleek van feiten en omstandigheden waardoor de voorwaarden van artikel 126g, eerste lid Sv werden vervuld.
In onderhavige zaak heeft de officier van justitie op 17 juni 2021 een camera doen plaatsen in het portiek van het appartementencomplex aan [straat] in [plaats] . Voorafgaand aan deze plaatsing is door de officier van justitie op 25 mei 2021 een bevel tot stelselmatige observatie afgegeven. Het bevel is op 18 augustus 2021 eenmalig verlengd en was nog geldend ten tijde van de waarnemingen op 22 oktober 2021.
Het is de rechtbank niet gebleken dat aan de voorschriften van artikel 126g, eerste en tweede lid Sv niet (langer) werd voldaan. De plaatsing van de camera’s was immers in het belang van het opsporingsonderzoek en er was sprake van een verdenking ter zake van een misdrijf dat een ernstige inbreuk oplevert op de rechtsorde, te weten het vervaardigen en/of voorhanden hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen. Derhalve heeft de officier van justitie mogen besluiten tot de verlening van het bevel tot stelselmatige observatie en is van een vormverzuim geen sprake. Dat in de eerste drie maanden van de observatie – kennelijk – niets dat ter zake doet is waargenomen, doet naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak niet af aan de rechtmatigheid van de verlenging van het bevel.
Reeds hierom kan het verweer van de raadsman niet slagen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De vorderingen en machtigingen tot doorzoeking van de woning aan [adres]
Ten derde wordt door de raadsman gesteld dat sprake is van een vormverzuim ter zake van de doorzoeking van de woning aan [adres] omdat de vorderingen van de officier van justitie daartoe, alsmede de verleende machtigingen van de rechter-commissaris, niet zijn ondertekend. In de visie van de raadsman is derhalve sprake van onrechtmatig binnentreden door de verbalisanten en dient de rechtbank al het verkregen bewijs uit te sluiten. De raadsman vindt dat daaronder ook valt de inhoud van de Mercedes omdat op pagina 179 van het procesdossier staat vermeld dat de Mercedes eveneens valt onder de doorzoeking van de woning aan [adres] .
Met de raadsman heeft de rechtbank geconstateerd dat de vorderingen en machtigingen tot doorzoeking van de woning niet zijn ondertekend. Echter, aan verdachte wordt niet verweten dat hij de in de woning aangetroffen cocaïne heeft vervoerd en/of voorhanden heeft gehad. Ten tijde van de aanhouding bestond er jegens verdachte een verdenking ter zake van het vervoer en het aanwezig hebben van cocaïne
in zijn personenauto, de Mercedes, waarna verdachte op de openbare weg is aangehouden en de Mercedes is doorzocht. Dat de Mercedes in de woning in beslag zou zijn genomen, zoals op pagina 179 van het procesdossier staat vermeld, is naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving en tevens onjuist nu de verdachte pas enige tijd na vertrek van het parkeerdek op de openbare weg is aangehouden. Dat betekent dat dit verweer over een vormverzuim ter zake van de doorzoeking van de woning aan [adres] onbesproken kan blijven, aangezien het jegens verdachte niet bijdraagt aan de beantwoording van de vragen zoals genoemd in artikel 348 en 350 Sv.
Om deze reden slaagt het verweer niet en wordt deze verworpen.
4.3.3
Opzet
Ter terechtzitting heeft de raadsman een alternatief scenario geschetst, waaruit zou volgen dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vervoeren en aanwezig hebben van 201 kilogram cocaïne. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet wist of behoorde te weten dat in de grote blauwe boodschappentassen cocaïne werd vervoerd en dat het evenwel mogelijk is dat verdachte gevraagd is om een reguliere taxirit te volbrengen. In de visie van de raadsman valt verdachte op geen enkele wijze in contact te brengen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de bewegingen in en rondom de woning aan [adres] in [plaats] .
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank voorop dat het niet verdachte is geweest die zich op dit alternatieve scenario heeft beroepen: niet bij de politie, bij de rechter-commissaris, in raadkamer of tijdens de (eerdere pro forma) behandeling van het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast is deze alternatieve verklaring op geen enkele wijze onderbouwd met feiten noch is de verklaring verifieerbaar gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank mist het alternatieve scenario aldus elk begin van aannemelijkheid en beoordeelt de rechtbank de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen. Op grond hiervan, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte het opzet op het vervoeren en voorhanden hebben van de cocaïne heeft gehad. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank de omstandigheid dat op de mobiele telefoon, afkomstig uit de auto van verdachte en tevens te koppelen aan verdachte, een gesprek wordt aangetroffen op basis waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte willens en wetens naar de woning aan [straat] is gereden om aldaar tien tassen, gevuld met rechthoekige blokken, die in totaal 201 kilogram cocaïne bevatten, op te halen en te vervoeren.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
4.3.4
Medeplegen
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het vervoeren en voorhanden hebben van de aan verdachte tenlastegelegde 201 kilogram cocaïne.
Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het opzet heeft gehad op het vervoer en het voorhanden hebben van 201 kilogram cocaïne. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder het op de mobiele telefoon van verdachte aangetroffen gesprek, getiteld “ophalen”, waarin besproken wordt dat verdachte ‘200’, “tien tassen van twintig”, moet ophalen op [straat] in [plaats] . Daarnaast is waargenomen dat meerdere personen met voorwerpen heen en weer lopen tussen de Volkswagen Caddy en de Mercedes, waarbij deze voorwerpen van de achterzijde van de Volkswagen Caddy in de richting van de Mercedes worden gebracht. Een en ander bezien in het licht van de kort daarvoor waargenomen verplaatsingen van grote blauwe boodschappentassen uit de woning door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de richting van de tegen de ingang van de portiek aan geplaatste Volkswagen Caddy, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een gezamenlijke uitvoering door verdachte en zijn medeverdachten van het vervoer en voorhanden hebben van 201 kilogram cocaïne.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 22 oktober 2021 te Uithoorn tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, 201 kilogram, cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de rechtbank verzocht, indien en voor zover zij toekomt aan strafoplegging, rekening te houden met de door de raadsman gestelde vormverzuimen, het feit dat aan verdachte een beperkter verwijt kan worden gemaakt dan aan zijn medeverdachten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Gelet hierop heeft de raadsman aan de rechtbank verzocht om te volstaan met een deels voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd
Door een grote hoeveelheid van ongeveer 201 kilogram cocaïne te vervoeren en voorhanden te hebben, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne sterk verslavend is en schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien plegen verslaafde gebruikers veelal vermogensfeiten om hun drugsgebruik te kunnen bekostigen, met alle schadelijke gevolgen voor de samenleving van dien. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijke hoeveelheid cocaïne enkel bestemd zijn voor de (internationale) handel in cocaïne. Door deze hoeveelheid cocaïne te vervoeren en voorhanden te hebben, is verdachte een onmisbare schakel geweest binnen het systeem van grootschalige drugshandel en daarmee medeverantwoordelijk voor zowel de problemen van kwetsbare gebruikers als de overlast en gevoelens van onveiligheid die gepaard gaan met de handel in verdovende middelen.
Daarbij komt dat dergelijke hoeveelheden cocaïne enkel kunnen worden verkregen met behulp van een uitgebreid netwerk van georganiseerde criminaliteit. Niet zelden worden deze criminele netwerken gekenmerkt door ondermijning, intimidatie en geweld. Met name dit laatste baart de rechtbank ernstige zorgen. De rechtbank neemt het verdachte dan ook bijzonder kwalijk dat hij kennelijk onderdeel uitmaakte van deze wereld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 28 december 2021. Verdachte is niet eerder door een rechter veroordeeld. Op de documentatie van verdachte valt enkel te lezen dat hij in 2009 een werkstraf opgelegd heeft gekregen voor een andersoortig strafbaar feit en ook dat in 2014 een tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak is geseponeerd. Het strafblad van verdachte weegt de rechtbank dan ook niet in het voordeel en ook niet in het nadeel van verdachte mee bij de uiteindelijk op te leggen straf.
Oplegging van straf
Gelet op de ernst van het strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lange, onvoorwaardelijke, gevangenisstraf moet worden opgelegd. Bovendien acht de rechtbank het vanuit het oogpunt van speciale en generale preventie van groot belang dat in de strafoplegging tot uiting komt dat misdrijven als de onderhavige niet lonen en dat op het plegen daarvan een stevige reactie vanuit de strafrechter volgt.
Om te bevorderen dat strafrechters voor soortgelijke feiten (ongeveer) dezelfde straffen opleggen, zijn binnen de rechtspraak oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Voor het vervoeren van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 20 kilogram, is een gevangenisstraf van 50 maanden het uitgangspunt, of 72 maanden indien de verdachte enige rol speelt binnen een organisatie. Voor de hoeveelheid cocaïne zoals deze in onderhavige strafzaak is aangetroffen, bestaan geen oriëntatiepunten. De rechtbank heeft derhalve ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf de voorgaande overwegingen betrokken.
Alles overziend, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Gelet op de feiten en omstandigheden kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, wordt afgetrokken van voornoemde periode. Weliswaar wordt verdachte veroordeeld voor het vervoeren en aanwezig hebben van een kleinere hoeveelheid cocaïne (201 kilogram) dan de medeverdachten (525 kilogram), maar de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne die verdachte heeft vervoerd, rechtvaardigt – mede gelet op de oriëntatiepunten van de rechtspraak – een gevangenisstraf van vijf jaren. Verdachte heeft als vervoerder een belangrijke rol gehad in de keten van de handel in harddrugs door op die wijze te zorgen dat het bij afnemers en/of handelaars terecht komt. Dat het uiteindelijk door ingrijpen van justitie niet op de markt terecht is gekomen, doet niet af aan de strafwaardigheid van verdachte. De medeverdachten zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. Hiervoor geldt dat de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne die zij hebben vervoerd en aanwezig hebben gehad aanzienlijk groter was, maar dat de hoogte van de gevangenisstraf – in lijn met voornoemde oriëntatiepunten van de rechtspraak – afvlakt naar mate het om (steeds) grotere hoeveelheden gaat.
Ten slotte bepaalt de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10Sv.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van de onder hem in beslag genomen mobiele telefoon en dat de rechtbank daarom geen eindbeslissing meer hoeft te nemen over deze telefoon. Voor het overige heeft de officier van justitie geen opmerkingen gemaakt over de inbeslaggenomen goederen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft evenmin opmerkingen gemaakt over de inbeslaggenomen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 353, eerste lid Sv de strafrechter een eindbeslissing dient te nemen op alle goederen die met toepassing van artikel 94 Sv in beslag zijn genomen en waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. De rechtbank heeft acht geslagen op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met een strafrechtelijke beslagtitel, die zich in onderhavig strafdossier bevindt.
Ten aanzien van de in onderhavige zaak in beslag genomen goederen is de rechtbank allereerst van oordeel dat de navolgende goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemene belang:
  • 10 stuks verdovende middelen (G693531);
  • 2 stuks verdovende middelen (G693208).
Verder is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak de navolgende goederen moeten worden verbeurd verklaard, omdat deze goederen zijn gebruikt bij het plegen van het te bewezen verklaren strafbare feit of in verband daarmee de bestemming hebben te worden gebruikt (en verdachte die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden):
1 stuk telefoontoestel (G693672).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf (5) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
o 10 stuks verdovende middelen (G693531);
o 2 stuks verdovende middelen (G693208).
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o 1 stuk telefoontoestel (G693672).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. N.M.H. van Ek en mr. P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2021 te Uithoorn , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 201 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van de door de politie Eenheid Midden-Nederland op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummers PL0900-2021335552 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 403) en PL0900-2021076578 (nrs. 424, 107 en 332, digitale nummering 1 tot en met 48, alsmede nr. 540, digitale nummering 1 tot en met 20). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een afschermproces-verbaal (nr. 1), pagina 8.
3.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 107), digitaal genummerd pagina 43.
4.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 424), digitaal genummerd pagina 3, en fotobijlage 1 bij dit proces-verbaal van bevindingen, digitaal genummerd pagina 12 tot en met 18.
5.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 424), digitaal genummerd pagina 5, en fotobijlage 2 bij dit proces-verbaal van bevindingen, digitaal genummerd pagina 19 tot en met 23.
6.Een proces-verbaal van observatie, pagina 100.
7.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 424), digitaal genummerd pagina 5,
8.Een proces-verbaal van observatie, pagina 101.
9.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 22), pagina 107 en 108.
10.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 424), digitaal genummerd pagina 7.
11.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 12), pagina 63, gelezen in samenhang met de kennisgeving van inbeslagneming die ziet op goednummer 693672, als losse bijlage opgenomen na pagina 172, waaruit volgt dat de mobiele telefoon op de armsteun wordt aangetroffen.
12.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 58), pagina’s 349 en 350.
13.Een proces-verbaal van bevindingen (nr. 58), pagina’s 352 en 353.
14.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (nr. 28), pagina’s 118 tot en met 121 gelezen in samenhang met de kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL0900-2021335552-22, als losse bijlage opgenomen na pagina 172, die ziet op goednummer 2895971, over het aantreffen van 10 tassen in de Mercedes.
15.Een geschrift, te weten een NFiDENT-rapportage, p. 254.