ECLI:NL:RBMNE:2022:2797

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
C/16/532083 / HL ZA 21-324
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit geldlening en medewerking aan notariële akten in het kader van nalatenschap

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 43.977,49, vermeerderd met rente en kosten, in verband met een geldlening die hij aan gedaagde heeft verstrekt. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen afspraak was over het betalen van rente. In reconventie vordert gedaagde dat eiser wordt veroordeeld tot medewerking aan het passeren van notariële akten die verband houden met de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder, mevrouw [A]. De rechtbank heeft op 20 juli 2022 vonnis gewezen, waarbij de vorderingen van eiser zijn afgewezen en de vorderingen van gedaagde zijn toegewezen. De rechtbank oordeelt dat er volledige overeenstemming bestond over de afwikkeling van de nalatenschap en dat eiser niet vrijstond om zijn medewerking te weigeren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van gedaagde tot betaling van advocaatkosten van € 3.750,00 toewijsbaar is. Eiser is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/532083 / HL ZA 21-324
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.R. Bügel te Dronten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de mondelinge behandeling op 9 mei 2022, waarvan aantekening is bijgehouden door de griffier. Namens [eiser] zijn spreekaantekeningen overgelegd, die deel uitmaken van het dossier.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
[eiser] was getrouwd met de moeder van [gedaagde] , mevrouw [A] . [A] is overleden op [2016] . In het testament van [A] is niet afgeweken van de wettelijke verdeling. Dat betekent dat [gedaagde] als erfgenaam een geldvordering heeft ten laste van [eiser] , overeenkomend met de waarde van zijn erfdeel.
2.2.
[gedaagde] had, als erfgenaam van zijn overleden vader, de helft van een vakantiewoning in Frankrijk in eigendom. Op 3 februari 2009 hebben [eiser] en [A] aan [gedaagde] een geldbedrag van € 100.000,- uitgeleend (hierna: de geldlening), zodat [gedaagde] de volledige eigendom van deze vakantiewoning in Frankrijk kon verkrijgen.
2.3.
Toen [A] ongeneeslijk ziek bleek, heeft [gedaagde] de vakantiewoning in Frankrijk verkocht. Op 5 oktober 2015 heeft [gedaagde] aan [A] en [eiser] in twee gedeelten in totaal € 100.000,- terugbetaald.
2.4.
In oktober 2018 heeft [gedaagde] bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot het vaststellen van de omvang van zijn erfdeel, als bedoeld in artikel 4:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat het niet was gelukt dit in onderling overleg te bepalen. Omdat het ernaar uitzag dat partijen toch nog onderling overeenstemming hadden bereikt, is het
4:15 BW-verzoek op 28 maart 2019 ingetrokken. Na uitwisseling van diverse notariële concept-akten waarin de mondeling bereikte overeenstemming werd vastgelegd heeft [eiser] op 25 april 2021 laten weten niet langer aan de uitvoering daarvan te willen meewerken. [gedaagde] heeft in kort geding voorzieningen gevorderd, gericht op het alsnog passeren van de notariële akten. De voorzieningenrechter heeft die vorderingen afgewezen bij vonnis van 27 oktober 2021.
2.5.
In deze procedure vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan hem een bedrag van € 43.977,49 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. Dit in verband met de schriftelijk overeengekomen rente over de geldlening.
2.6.
[gedaagde] betwist dat er was afgesproken dat hij rente zou betalen. Wat hem betreft moet de vordering van [eiser] worden afgewezen. [gedaagde] stelt een tegenvordering (eis in reconventie) in. Hij vordert dat [eiser] wordt veroordeeld tot het meewerken aan het laten passeren van de notariële akten zoals die klaarlagen op 21 maart 2021. Bij gebreke van die medewerking moet het vonnis in de plaats treden van de handtekening van [eiser] (reële executie, als bedoeld in artikel 3:300 BW). Daarnaast vordert [gedaagde] vergoeding van zijn advocaatkosten à € 3.750,00. Ook verzoekt hij de rechtbank om [eiser] te bevelen alle correspondentie tussen de notaris en [eiser] en vice versa over te leggen over de periode maart 2019 tot en met juli 2021.
2.7.
[eiser] weerspreekt dat overeenstemming was bereikt en stelt zich op het standpunt dat het hem vrij stond zijn medewerking te weigeren. Voor zover dat niet zo zou zijn, beroept [eiser] zich op vernietiging van de overeenkomst.
2.8.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. De vorderingen van [gedaagde] zullen worden toegewezen. Dit oordeel wordt hierna puntsgewijs toegelicht.

3.De beoordeling

Volgorde van behandeling: eerst de tegenvordering (reconventie)

3.1.
De rechtbank zal de beoordeling van de tegenvordering van [gedaagde] eerst toelichten, en komt daarna toe aan de vordering van [eiser] . Dit ligt voor de hand omdat [gedaagde] in reconventie uitvoering vordert van tussen partijen bereikte overeenstemming over de afwikkeling van de nalatenschap. Van die overeenstemming maakt deel uit finale kwijting over en weer ten aanzien van de overeenkomst van geldlening waarop [eiser] zijn vordering baseert. De toewijzing van de tegenvordering van [gedaagde] zal daarom in dit geval onlosmakelijk de afwijzing van de vordering van [eiser] meebrengen.
De reconventie (tegenvordering):
3.2.
[gedaagde] wil met zijn vorderingen bereiken dat alsnog uitvoering wordt gegeven aan de overeenstemming die volgens hem werd bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder. Die overeenstemming werd op hoofdlijnen bereikt op 26 maart 2019, waarna [gedaagde] de aanhangige vordering bij de kantonrechter tot vaststelling van de omvang van zijn erfdeel heeft ingetrokken. De notaris heeft de afspraken uitgewerkt in concept-akten, die zijn besproken en aangepast naar aanleiding van opmerkingen van beide partijen. Dit heeft geresulteerd in definitieve akten, die gereed zijn om ondertekend te worden, aldus nog steeds [gedaagde] . Samengevat is dat proces als volgt gelopen:
  • De notaris heeft op 27 februari 2020 aan [gedaagde] laten weten dat hij van [eiser] enkele vragen en verzoeken om aanpassing in de concepten heeft ontvangen.
  • Op 6 maart stuurt de notaris zijn aangepaste concepten.
  • Op 29 april 2020 laat de notaris weten dat hij een nadere reactie van [eiser] zal verwerken in een nieuw concept.
  • Op 17 juni 2020 stuurt de notaris opnieuw een aangepaste concept-akte, waarbij hij opmerkt dat de door [eiser] verlangde aanpassingen met geel zijn gemarkeerd, en die van [gedaagde] in rood.
  • Op 24 juli 2020 laat de notaris weten dat hij ervan uitgaat dat de concepten definitief zijn, en dat hij de stukken ook aan [eiser] en [B] (de schoonzoon van [eiser] ) heeft gestuurd, met het verzoek toestemming bij de Volksbank aan te vragen voor een tweede hypotheekrecht.
  • Op 23 september 2020 laat de notaris weten dat de bank toestemming verleent voor het vestigen van een tweede hypotheekrecht zonder daaraan voorwaarden te verbinden.
  • Op 29 oktober 2020 tekent [gedaagde] de hem toegezonden akten voor akkoord en tekent hij zijn volmacht.
  • Op 12 december 2020 bericht de notaris dat [eiser] nog een verzoek heeft over zekerheidstelling in een specifiek geval, en dat hij heeft aangegeven op korte termijn te tekenen als dit probleem wordt opgelost. [gedaagde] heeft akkoord gegeven op de wensen van [eiser] .
  • Op 26 maart 2021 stuurt de notaris de definitieve akte met daarin de door [eiser] in december 2020 verzochte wijzigingen.
  • Op 25 april 2021 laat [eiser] weten dat hij niet langer bereid is de akten te tekenen.
3.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het [eiser] niet vrijstond op dat moment nog af te haken. Bovendien zijn de argumenten die [eiser] aanvoert volgens [gedaagde] inhoudelijk onjuist.
3.4.
[eiser] weerspreekt dat op 26 maart 2019 overeenstemming op hoofdlijnen was bereikt; volgens hem heeft [gedaagde] het bestaan van overeenstemming niet aangetoond.
[eiser] erkent dat er tot mei 2021 is gecorrespondeerd tussen [eiser] en [B] enerzijds, en notaris [notaris] anderzijds. Maar omdat het hier ging om een onderhandelingstraject, stond het hem vrij om uiteindelijk niet verder mee te werken aan ondertekening. Voor het geval wel een overeenkomst tot stand is gekomen, beroept [eiser] zich op vernietiging daarvan, op grond van dwaling. Als dwaling niet opgaat beroept [eiser] zich erop dat gebondenheid aan de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de manier waarop de overeenkomst tot stand is gekomen.
Definitieve en volledige overeenstemming
3.5.
De rechtbank constateert dat [eiser] de hiervoor onder 3.2 samengevatte feitelijke gang van zaken niet (gemotiveerd) heeft weersproken. Wel betwist [eiser] dat [B] bevoegd of gemachtigd was om namens hem te communiceren. De rechtbank gaat aan dit argument van [eiser] voorbij. Dit omdat het [eiser] zelf is die [B] als contactpersoon naar voren heeft geschoven, zoals hij zelf ook erkent (dagvaarding, nr. A7) . [B] heeft vervolgens uitdrukkelijk verklaard gemachtigd te zijn door [eiser] om namens hem in onderhandeling te treden, in een bericht waar [eiser] op was ingekopieerd (productie 17 bij conclusie van antwoord). In vervolg daarop hebben gedurende een langere periode onderhandelingen plaatsgevonden, via [B] , met [eiser] . Ook dit erkent [eiser] (zie conclusie van antwoord in reconventie, randnummer 20 en 21). Dat en waarom [gedaagde] of de notaris onder die omstandigheden niet mocht uitgaan van de bevoegdheid van [B] om namens [eiser] te onderhandelen en communiceren heeft [gedaagde] niet toegelicht. Door volledig op de hoogte niet in te grijpen of corrigeren, heeft [eiser] zijn eventueel onbevoegde vertegenwoordiging door [B] bekrachtigd.
3.6.
Vast staat dat op 26 maart 2019 in ieder geval overeenstemming bestond om de nalatenschap vast te laten stellen ten overstaan van een notaris, die één en ander zou vastleggen. [eiser] erkent dit immers (pleitnota sub 12). Vervolgens zijn de afspraken ook daadwerkelijk vastgelegd in concept-akten, die steeds aan partijen zijn voorgelegd, door beide partijen becommentarieerd en naar aanleiding van die opmerkingen door de notaris aangepast. Als laatste heeft [eiser] nog een aanpassing verzocht, die onverkort door [gedaagde] is geaccepteerd, en waarbij [eiser] heeft toegezegd dat na deze aanpassing snel zou kunnen worden ondertekend, aldus de notaris. Dat betekent dat daarmee en op dat moment niet alleen op hoofdlijnen, maar tot in alle relevante details overeenstemming is bereikt tussen partijen. Die volledige overeenstemming is schriftelijk vastgelegd in de laatste versie van de notariële akten. Het stond [eiser] niet vrij om zich te bedenken en zijn medewerking aan uitvoering van die overeenstemming te weigeren.
Geen dwaling
3.7.
Voor een geslaagd beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling is vereist dat [eiser] stelt (en bij betwisting aantoont) dat sprake is van een onjuiste mededeling van [gedaagde] (artikel 6:228 lid 1 sub a BW), een onterecht verzwegen inlichting (als bedoeld sub b van datzelfde artikel) of een gedeelde onjuiste veronderstelling (sub c). In dat kader heeft [eiser] (uitsluitend) aangevoerd dat [gedaagde] hem had voorgehouden dat de huwelijkse voorwaarden en meer in het bijzonder de inbreng bij verwerving van de woning geen invloed had op de aanspraken van [eiser] .
3.8.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist waarom onjuist is dat de echtelijke woning buiten de nalatenschap zou vallen, zoals [eiser] in zijn e-mailbericht van 25 april 2021 lijkt te impliceren (prod. 36 bij conclusie van antwoord). De woning is verkregen door [A] en [eiser] gezamenlijk door inschrijving van het registergoed in het kadaster op 2 november 1995. [eiser] heeft hierop niet meer inhoudelijk gereageerd. Ter zitting is slechts het standpunt herhaald dat met de inbreng van [eiser] bij de verwerving van de echtelijke woning geen rekening is gehouden in de verdeling. Het beroep op dwaling blijft daarmee onvoldoende onderbouwd, in het licht van het gemotiveerd verweer daarop.
Geen beperkende werking redelijkheid & billijkheid
3.9.
Tot slot stelt [eiser] dat zijn gebondenheid aan de overeenkomst gegeven de omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen en de eenzijdigheid daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] licht dit standpunt verder niet toe en specificeert ook niet welke omstandigheden precies daarbij in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank ziet in de gebleken en besproken omstandigheden rondom de totstandkoming van de overeenkomst, geen aanleiding voor het oordeel dat gebondenheid aan die overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat en waarom die totstandkoming eenzijdig zou zijn heeft [eiser] niet uitgelegd, en het volgt niet uit de gegeven toelichting en de overgelegde stukken. Ook deze grondslag heeft [eiser] dus onvoldoende onderbouwd.
Advocaatkosten
3.10.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van
€ 3.750,-- inzake advocaatkosten. De verplichting voor [eiser] om deze kosten te vergoeden maakt onderdeel uit van de overeenstemming tussen partijen en staat opgenomen in de concept-akte boedelbeschrijving/constatering wettelijke verdeling/vaststelling vordering (productie 35 bij conclusie van antwoord) op pagina 10 onder de kop: Vergoeding Advocaatkosten. [eiser] heeft geen (gemotiveerd, inhoudelijk) verweer gevoerd tegen deze vordering, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt.
Slotsom in reconventie
3.11.
Partijen hebben volledige overeenstemming bereikt. Voor vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid bestaat geen grond. Dat betekent dat het [eiser] niet vrijstond om zijn medewerking te weigeren aan het passeren van die akten. Hij zal worden veroordeeld om zijn medewerking alsnog te verlenen. Voor het geval hij dat niet tijdig doet, komt dit vonnis in de plaats van zijn wilsverklaring (handtekening), als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW.
3.12.
De vorderingen van [gedaagde] zullen worden toegewezen. Voor het (ambtshalve door de rechtbank) opvragen van correspondentie, zoals [gedaagde] heeft verzocht, bestaat gezien dit oordeel verder geen aanleiding. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op
€ 1.126,00 voor salaris advocaat (2 punten x factor 1 x tarief € 563,00).
In conventie
3.13.
In conventie staat de vraag centraal of [eiser] aanspraak heeft op betaling van een geldbedrag uit hoofde van de geldlening. Het antwoord op die vraag vloeit voort uit het oordeel in reconventie: onderdeel van de bereikte overeenstemming was de kwijting over en weer. Nadat partijen het erover eens waren de procedure tot vaststelling van het erfdeel van [gedaagde] in te trekken, heeft [gedaagde] de bereikte overeenstemming op 26 maart 2019 verwoord in een e-mail aan de notaris (productie 25 bij conclusie van antwoord). Daarin staat onder meer:
“(…) Nu hebben we een overeenstemming bereikt en dat willen we graag notarieel vast laten leggen.Het gaat om het volgende:
(…)
Met het tekenen van dit document beide partijen zich verder berusten en dat alle in het verleden gemaakte afspraken/leningen zijn komen te vervallen/hiermee zijn verrekend. (…)”
Dit punt is in de concept-akte verwerkt, en geen onderdeel van discussie meer geweest. In de laatste versie, van 26 maart 2021 (productie 35 bij conclusie van antwoord) staat onder de kop BEPALINGEN EN VERKLARINGEN onder 3:
Partijen hebben ter zake van de toepassing van de wettelijke verdeling niets meer van elkaar te vorderen; zij verlenen elkaar over en weer volledige kwijting en decharge ter zake van de vaststelling van de vordering van de volmachtgever onder 2 genoemd op de verschenen persoon onder 1 genoemd.
Ook maakt een vordering uit hoofde van een geldlening geen deel uit van de beschrijving van de goederen (bijlage 1 bij de akte). Dat gegeven is weer in lijn met de aangifte erfbelasting die [eiser] heeft gedaan; ook daarin komt geen vordering op [gedaagde] uit hoofde van een overeenkomst van geldlening voor.
Slotsom in conventie
3.14.
Voor zover sprake was van een vordering op [gedaagde] uit hoofde van de geldlening, is deze vereffend in het samenstel van afspraken, zoals vastgelegd in de eerder genoemde notariële concept-akte van 26 maart 2021. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
3.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.180,00

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.180,00,
4.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4.
veroordeelt [eiser] op eerste verzoek van [gedaagde] , dan wel de notaris, door ondertekening medewerking te verlenen aan de boedelbeschrijving, constatering wettelijke verdeling, vaststelling vordering en hypotheekakte overeenkomstig de definitieve notariële akten van 26 maart 2021 als weergegeven in productie 35 bij de conclusie van antwoord,
4.5.
bepaalt dat wanneer [eiser] medewerking op eerste verzoek weigert, dit vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van [eiser] op de notariële akten,
4.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 3.750,--, uiterlijk te voldoen op de dag van de ondertekening van de notariële akten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag als betaling op die datum uitblijft, vanaf die dag tot de dag van volledige betaling,
4.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.126,00,
4.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op
20 juli 2022.