ECLI:NL:RBMNE:2022:2777

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
UTR 20/4746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Ziektewetuitkering na proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.T. Ghaffari, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 november 2020, waarbij zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering per 17 april 2020 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 18 juni 2021, die via Skype plaatsvond, werd besloten dat aanvullende informatie nodig was, waarna prof. dr. [A], neuroloog, als deskundige werd ingeschakeld. De deskundige heeft op 15 februari 2022 een rapport uitgebracht, wat leidde tot een heroverweging door het Uwv. Op 14 april 2022 heeft het Uwv besloten dat verzoeker recht heeft op voortzetting van de ZW-uitkering en dat zijn bezwaar gegrond is verklaard, inclusief vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar.

Verzoeker trok zijn beroep in, maar vroeg om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond was en heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van € 1.897,50 aan proceskosten. De rechtbank baseerde deze beslissing op de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de mogelijkheid bieden om een bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten wanneer het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Daarnaast werd het Uwv verplicht om het griffierecht van € 48,- te vergoeden, zoals ook in hun eerdere besluit was toegezegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4746

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari)

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2020 heeft verweerder verzoekers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 17 april 2020 beëindigd.
Bij besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021 met behulp van Skype. Verzoeker heeft deelgenomen aan deze Skype-zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting zijn afspraken met partijen gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een verkort proces-verbaal. De rechter heeft het onderzoek op de zitting aangehouden.
Op 20 oktober 2021 heeft de rechtbank besloten dat aanvullende informatie nodig is om het beroep goed te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft daarom besloten prof. dr.
[A] , neuroloog, als deskundige aan te wijzen om een onderzoek te verrichten.
Deze deskundige heeft op 15 februari 2022 een neurologische expertise uitgebracht.
Het deskundigenrapport heeft verweerder aanleiding gegeven tegemoet te komen aan verzoekers bezwaar. Op 14 april 2022 heeft verweerder besloten dat verzoeker recht heeft op voortzetting van de ZW-uitkering en dat het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond wordt verklaard. Bij dat besluit heeft verweerder ook bepaald dat de door verzoeker gemaakte kosten in bezwaar tot een bedrag van € 1.082,- worden vergoed.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank bericht dat hij geen verweer voert tegen het verzoek om veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Omdat verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond heeft verklaard bij besluit van 14 april 2022 en daarbij heeft besloten dat verzoeker recht heeft op een voortzetting van de ZW-uitkering, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het verschijnen op de skype-zitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor de reactie op het deskundigenrapport met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst er voorts op dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verweerder heeft al toegezegd in zijn besluit van 14 april 2022 om het griffierecht te vergoeden na de uitspraak van de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.