ECLI:NL:RBMNE:2022:2772

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/1386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan plan van aanpak voor arbeidsinschakeling in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. De eiser, die sinds 25 september 2008 een bijstandsuitkering ontvangt, was verplicht om mee te werken aan een plan van aanpak ter bevordering van zijn arbeidsinschakeling, zoals opgelegd door verweerder op basis van de Participatiewet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2022, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard, en voerde aan dat hij fysieke beperkingen had die hem belemmerden om het plan van aanpak te volgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen afzonderlijk bezwaar had ingesteld tegen een later besluit van 14 februari 2022, maar dat zijn beroep ook daarop betrekking had. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiser en dat er geen noodzaak was voor een belastbaarheidsonderzoek. Eiser had niet onderbouwd dat het traject niet passend was en had geen bewijsstukken overgelegd die zijn klachten onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser verplicht was om mee te werken aan het plan van aanpak. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de bijstandverlenende instantie bepaalt welke re-integratievoorziening nodig is voor de arbeidsinschakeling van de betrokkene, mits dit maatwerk betreft en zorgvuldig is afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1386

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: M.E. Arendsen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 heeft verweerder eiser op grond van de Participatiewet (Pw) verplicht om mee te werken aan het opgestelde plan van aanpak ter bevordering van de arbeidsinschakeling (re-integratie).
Bij besluit van 9 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft verweerder eiser opnieuw verplicht om mee te werken aan een (nieuw) plan van aanpak ter bevordering van de arbeidsinschakeling (re-integratie).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 9 maart 2022 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022 via Teams. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen: [A] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt sinds 25 september 2008 een bijstandsuitkering. Op 11 november 2021 heeft eiser een gesprek gehad over zijn re-integratie met zijn Regisseur Werk, mevrouw [B] . Naar aanleiding daarvan is een plan van aanpak opgesteld. Er is voor eiser een traject bij [bedrijf] opgestart (hierna: traject) voor de periode van 16 november 2021 tot 16 februari 2022.
Bij besluit van 14 februari 2022 is eiser opnieuw verplicht om mee te werken aan een plan van aanpak. In het nieuwe plan van aanpak is het traject verlengd tot 16 mei 2022.
Op 21 februari 2022 is aan eiser een baan bij [bedrijf] aangeboden. Vanaf die datum heeft eiser zich ziek gemeld.
Processueel
2. Uit de stukken blijkt dat eiser geen afzonderlijk bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2022. In beroep heeft eiser verklaard dat zijn beroep ook betrekking heeft op dit besluit. Uit procesefficiëntie - en met instemming van partijen - acht de rechtbank het beroep van eiser ook gericht tegen het besluit van 14 februari 2022. Het besluit van
14 februari 2022 en het daarbij horende plan van aanpak liggen namelijk in het verlengde van het besluit van 12 november 2021 en het daarbij behorende plan van aanpak. Het nieuwe plan van aanpak betreft enkel een verlenging van het traject. De rechtbank ziet uit doelmatigheid af van het aanmaken van een apart procedurenummer en het heffen van griffierecht.
Inhoudelijk
3. In het kader van de plicht tot arbeidsinschakeling (re-integratie) heeft verweerder eiser een leer- en onderzoekstraject/proefplaatsing bij [bedrijf] opgelegd. Volgens verweerder zijn de klachten van eiser bekend en is met die klachten voldoende rekening gehouden. Verweerder ziet daarom geen meerwaarde in het doen van een belastbaarheidsonderzoek.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij fysieke beperkingen heeft. Hierdoor is het voor hem niet mogelijk om het plan van aanpak te volgen. Het gaat met name om rugklachten en winterhanden. Volgens eiser had verweerder zijn belastbaarheid moeten onderzoeken. Eiser heeft in het verleden eerder bij [bedrijf] een traject gevolgd. Hieraan heeft hij PTSS-achtige klachten overgehouden. Door eiser een plaats aan te bieden bij [bedrijf] , is er minder plek voor iemand die tot de normale doelgroep van [bedrijf] behoort. Volgens eiser brengt het traject hem geen perspectief op daadwerkelijk betaald werk buiten de beschutte sector.
5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, voor zover hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
6. Volgens vaste rechtspraak bepaalt niet de betrokkene, maar de bijstandverlenende instantie welke re-integratievoorziening nodig is voor het beoogde doel: arbeidsinschakeling van de betrokkene. De bijstandverlenende instantie moet wel maatwerk leveren en ervoor zorgen dat de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging [1] .
7. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat verweerder op de hoogte is van eisers klachten. Eiser heeft verklaard dat hij voor zijn winterhanden wordt behandeld en dat dit geen belemmering vormt voor vrijwilligerswerk. Eiser is voor zijn rugklachten niet in behandeling, omdat deze klachten niet van zodanige aard zijn dat eiser hierdoor wordt gehinderd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht ook op de hoogte te zijn van het rapport van de Arbo Unie uit 2013, waarin eisers klachten staan beschreven. Verweerder heeft ook toegelicht dat tijdens het huidige traject werd gekeken hoe het ging en dat de functie nog kon worden aangepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet onderbouwd dat het traject voor hem niet passend was. Hij heeft niet met stukken onderbouwd dat hij lichamelijke of psychische klachten heeft. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij wordt behandeld voor zijn klachten. Gelet op het ontbreken van concrete aanknopingspunten, was verweerder niet gehouden om voorafgaand aan het traject een belastbaarheidsonderzoek te verrichten. Bovendien blijkt uit het feit dat eiser het traject succesvol heeft doorlopen en dat hem een baan is aangeboden, dat hij in staat was om de opgedragen werkzaamheden te verrichten. Nu eiser met het traject een vaste baan aangeboden heeft gekregen, kan niet gezegd worden dat het traject niet was gericht op arbeidsinschakeling.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser verplicht was mee te werken aan het plan van aanpak dat was gericht op bevordering van de arbeidsinschakeling (re-integratie).
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen gericht tegen de besluiten van 9 februari 2022 en
14 februari 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2818).