ECLI:NL:RBMNE:2022:2762

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
22/335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing scholingsaanvraag voor scholingsbudget door het Uwv wegens gebrek aan recht op WW-uitkering en kans op langdurige werkloosheid

In deze zaak heeft eiser op 5 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een scholingsbudget voor een ICT-opleiding, terwijl hij op dat moment een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW). Echter, zijn WW-uitkering was per 1 september 2021 beëindigd omdat hij te veel inkomen verdiende. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in het primaire besluit van 15 oktober 2021 geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor het scholingsbudget. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 28 december 2021 bevestigd, waarop eiser beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 juni 2022 heeft eiser zijn gewijzigde situatie toegelicht, waarbij hij nu slechts twee uur per week werkt en een aanvulling op zijn inkomen ontvangt vanuit de bijstand. Ondanks de begrijpelijkheid van zijn wens om een baan in de ICT-branche te vinden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor het scholingsbudget. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten van de Regeling tijdelijk scholingsbudget UWV 2021, aangezien hij geen recht had op een WW-uitkering op het moment van de aanvraag en het bestreden besluit.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2022. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: J. Swart).

Inleiding

1. Eiser heeft op 5 oktober 2021 een scholingsaanvraag ingediend voor een scholingsbudget voor een ICT-opleiding. Op het moment van de aanvraag ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met het besluit van 12 november 2021 is zijn
WW-uitkering beëindigd per 1 september 2021 omdat eiser teveel inkomen verdiende.
2. In het besluit van 15 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een scholingsbudget. In het besluit van
28 december 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 1 juni 2022 bij de rechtbank behandeld via MS Teams.
3. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat zijn situatie inmiddels is veranderd. Eiser werkt nog maar twee uur gedurende twee dagen per week en ontvangt een aanvulling op zijn inkomen vanuit de bijstand. Eiser heeft ook toegelicht waarom hij graag weer een baan in de ICT-branche zou willen. De vervoersbranche waarin eiser nu werkt, is erg onzeker en er wordt veel gewerkt met nulurencontracten. Eiser wil niet telkens een beroep hoeven doen op de WW of de bijstand als er minder werk voor hem beschikbaar is. De rechtbank begrijpt eiser hierin goed en vindt de wens van eiser begrijpelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. Deze zaak gaat over de vraag of eiser in aanmerking komt voor een scholingsbudget. Eiser vindt van wel. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en vindt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor het scholingsbudget. Zij legt hierna uit waarom zij dat vindt.
5. Het Uwv heeft met het primaire besluit bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor het scholingsbudget, omdat er bij eiser geen kans is op langdurige werkloosheid.
In de bezwaarfase heeft het Uwv opnieuw naar eisers aanvraag gekeken en die beoordeeld naar de situatie van eiser van dat moment. Het Uwv heeft de aanvraag toen ook afgewezen omdat eiser door het besluit van 12 november 2021 per 1 september 2021 geen WW-uitkering meer ontving.
6. In deze zaak is de Regeling tijdelijk scholingsbudget UWV 2021 (de regeling) van toepassing is in deze zaak. Op grond van de regeling kan het Uwv een scholingsbudget toekennen als (i) iemand een WW-uitkering heeft en (ii) een grote kans op langdurige werkloosheid heeft. De regeling vindt haar wettelijke grondslag in de WW en de Scholingsregeling WW.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoet aan het eerste vereiste voor een scholingsbudget: het recht op een WW-uitkering. Eiser had op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam (28 december 2021) en op het moment dat hij de aanvraag om het scholingsbudget deed geen recht op een WW-uitkering, omdat zijn WW-uitkering per 1 september 2021 was beëindigd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een scholingsbudget. Het beroep van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.